Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/5.4
5.4 Dialectiek tussen feiten en rechtsnormen
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS616893:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
P. Scholten, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, Algemeen deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1974, p. 37.
P. Scholten, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, Algemeen deel I, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1974, p. 121.
J.B.M. Vranken, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlandse burgerlijke recht, Algemeen deel II, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 72.
J.B.M. Vranken, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlandse burgerlijke recht, Algemeen deel II, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 73.
J.B.M. Vranken, Mr. C. Asser’s handleiding tot de beoefening van het Nederlandse burgerlijke recht, Algemeen deel****, Deventer: Kluwer 2014, p. 85.
G.J. Wiarda, Drie typen van rechtsvinding, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 31. Interessant is dat Wiarda daarbij tevens het volgende opmerkt: ‘Daarbij kunnen nieuwe regels ontstaan, die, al dan niet vervormd, aangevuld, ingekrompen of uitgebreid als jurisprudentierecht mede bepalend worden voor de rechtsvinding in volgende soortgelijke gevallen.’
C.E. Smith, Feit en rechtsnorm, Maastricht: Shaker Publishing 1998, p. 38.
J.H.M. Nieuwenhuizen, Rechtsvinding en fiscale werkelijkheid, Deventer: Kluwer 2010, p. 94 en in gelijke zin op p. 103.
J.H.M. Nieuwenhuizen, Rechtsvinding en fiscale werkelijkheid, Deventer: Kluwer 2010, p. 94 en in gelijke zin op p. 103. Nieuwenhuizen verwijst daarbij naar J.M. van Dunné, De dialectiek van rechtsvinding en rechtsvorming, Arnhem: Gouda Quint 1984, p. 19.
De feiten en rechtsnormen staan niet op zichzelf. Bij een fiscaal rechtsvindingsproces is er een zekere mate van wederzijdse beïnvloeding. Een feit kan zó worden uitgelegd dat deze onder een rechtsnorm valt, of er juist niet onder valt – al naargelang het beoogde rechtsgevolg van de rechtsvinder (zeker een niet objectieve rechtsvinder zoals een belastingadviseur). In gelijke zin kan een rechtsnorm zó worden uitgelegd dat deze op een feit van toepassing is, of juist niet. Uiteraard hangt dit af van de ruimte die er is voor de kwalificatie van het feit of de interpretatie van de rechtsnorm. Sowieso zal een rechtsvinder die met een bepaald feit wordt geconfronteerd zich de vraag stellen welke rechtsnormen daarop van toepassing zijn, en als hij naar zijn idee relevante rechtsfeiten heeft gevonden zich de vraag stellen in hoeverre de hypothetische feiten van die norm (denk aan de antecedenten van de gevolgtrekkingsregels) overeenkomen met de feiten van het specifieke geval.
De dialectiek tussen de feiten en de rechtsnormen komen we in de literatuur op veel plaatsen tegen. Scholten zegt ten aanzien van het karakter van rechtsvinding het volgende:
‘Deze vraagt nooit om de betekenis van enig wetsvoorschrift op zich zelf vast te stellen, maar altijd in verband met een feitelijke verhouding, die zich òf in de werkelijkheid vertoont òf door de wetsuitlegger wordt gedacht. En nu kan daardoor wat op zichzelf duidelijk is, dat is, dat bij ieder, die het spraakgebruik kent, dezelfde voorstelling in het leven roept, toch weer onduidelijk worden in verband met de voorliggende feiten.’1
Hiermee geeft Scholten aan dat de feiten van invloed zijn op de uitleg van de normen. Scholten heeft eveneens gesteld dat de normen bepalen welke feiten relevant zijn, maar ook dat de feiten bepalen welke normen relevant zijn:
‘In de veelheid van verschijnselen, die tot het proces aanleiding gaven, zoekt de rechter die feiten, die voor de beoordeling van belang zijn. Hij kan dat niet doen zonder van een regel, een gedachte beslissing, uit te gaan – waarom zou anders dit feit wel, dàt niet relevant zijn? We kunnen in de rechtspraak de feiten alleen zien vanuit de regel, de beslissing.
Doch omgekeerd zien wij evenzo de regel, waarnaar wij oordelen, alleen uit de feiten. Wie zeker complex van gebeurtenissen en een daaruit ontstane rechtsstrijd krijgt te beoordelen, moet de regel zoeken, die hij zal toepassing. Die regel ligt niet voor hem klaar. Wel zijn regels gegeven, doch niet wat de juiste is voor het geval. Bovendien worden die regels voortdurend vervormd. Hoe anders zal degene, die recht zoekt, de goede regel kunnen vinden dan door het geval als uitgangspunt te nemen?’2
Ook Vranken ziet een wisselwerking tussen de feiten en de normen. Volgens hem
‘(…) pendelt de rechter heen en weer tussen de feiten (…) en tussen de materieelrechtelijke normen die hij in het concrete geval wil toepassen. Verschuiving in samenstelling, betekenis en perspectief van het een werken door in het andere’.3
Daarbij merkt Vranken op dat voor het concrete geval relevante feiten te vinden zijn in het spectrum van enerzijds de procesrechtelijke grenzen en mogelijkheden en anderzijds de (vooralsnog) toepasselijk geoordeelde materieelrechtelijke normen. Deze beide op hun beurt zijn afhankelijk van de feiten waarvan de rechter dient uit te gaan en van de betekenis die hij eraan toekent. Rechtsvinding is volgens Vranken daarmee geen proces waarin de rechter eerst de feiten vaststelt en vervolgens de daarbij passende norm zoekt. Er is daarentegen sprake van ‘een continue proces van beginnen, bijstellen, toespitsen, opnieuw bekijken en uiteindelijk de knoop doorhakken’.4
Dat beginnen, bijstellen, toespitsen en opnieuw beginnen komt overigens ook terug in de ‘synthese’ van Vranken, waarin hij ten aanzien van moeilijke zaken het volgende opmerkt:
‘In dat type zaken schiet de rechter heen en weer tussen feiten, vordering en rechtsregels of leerstukken, want deze laatste liggen ook niet vast, maar moeten soms nader bewerkt en al of niet extensief uitgelegd worden, voordat ze “passen” bij de vooralsnog geselecteerde en geïnterpreteerde feiten. Soms lukt dit passend maken niet en dan begint alles weer van voren af aan, tot aan het creëren van een nieuwe regel of leerstuk toe. Vergelijking met verzonnen of in binnen- of buitenland werkelijk gebeurde gevallen speelt vaak een grote rol om het geschil scherper in beeld te krijgen. In die zin is rechtsvinding in moeilijke zaken een continu proces van beginnen, bijstellen, toespitsen, vergelijken, het opnieuw bekijken van feiten en vordering en het uitleggen, aanpassen of creëren van rechtsregels of leerstukken.’5
Wiarda onderschrijft de visie van Scholten ten aanzien van de onderlinge beïnvloeding van feiten en normen, waarbij de feiten volgens Wiarda een vormende werking hebben op de rechtsregels. De onderlinge beïnvloeding bestaat er bij Wiarda niet alleen hierin dat de rechter zich bij zijn selectie van hetgeen hij in een bepaalde situatie ten aanzien van de feiten van belang acht laat leiden door de rechtsregel die naar zijn aanvankelijk oordeel voor toepassing in aanmerking komt. Ook de toe te passen rechtsregel zelf kan door de feitelijke constellatie die de rechter voor zich vindt ‘worden beïnvloed, erdoor worden vervormd, verruimd of verengd, aangevuld of verfijnd en aldus pasklaar worden gemaakt om in concreto bevredigend te kunnen werken’.6
Een gelijke visie is te vinden bij Smith. Volgens hem vinden de keuze van de regel, de selectie van de relevante feiten en het nemen van de beslissing niet los van elkaar plaats. De regel moet op de feiten, de feiten op de regel worden toegesneden en beide moeten volgens Smith worden toegesneden op de te nemen beslissing.7
Nieuwenhuizen noemt als laatste van zijn drie stadia van het rechtsvindingsproces ‘het toepassen van de normen op de feiten of, omgekeerd, de feiten op de normen’. Hierin herkent ook hij de dialectiek tussen de feiten en de normen:
‘Het derde stadium heeft betrekking op de wisselwerking tussen feit en norm. Feiten zullen niet altijd klip en klaar op de normen passen, net zomin als normen altijd passen op de feiten. Normen en feiten zullen als het ware voor elkaar ‘pasklaar’ moeten worden gemaakt. Normen zullen moeten worden uitgelegd in het licht van de feiten en/of de feiten zullen moeten worden uitgelegd in het licht van de normen.’8
Vervolgens concludeert hij dat er ‘geen drie stadia zijn in het rechtsvindingsproces, maar dat het een problematiek betreft waarbij normen en feiten elkaar voortdurend raken en in elkaar overlopen’. Hij legt dit als volgt uit:
‘Dit houdt in het kader van de rechtsvinding in dat normen enkel bestaan – enkel waarde en inhoud hebben – in relatie tot feiten. Bovendien hebben feiten slechts waarde – relevantie – in relatie tot normen. Een norm zonder feiten is niets. (…) Voorts heeft een feit zonder norm evenmin waarde; het is geen rechtsfeit. Slechts in hun onderlinge verhouding komen beiden tot (hun) “recht”. Het zijn als het ware twee zijden van één medaille. In een dialectische benadering zijn feiten en normen dus slechts relevant voor zover ze met elkaar verbonden zijn. Voor het recht is dit essentieel omdat het de verhouding tussen mensen bepaalt en invloed heeft op (toegepast wordt in) het individuele geval. De essentie van rechtsvinding is dan om het recht toe te passen door middel van een beslissing in het individuele geval. In de beslissing verenigen zich de relevante feiten en normen. Overige feiten en normen zijn niet van belang op het desbetreffende geval. De dialectische benadering maakt dus geen scherp onderscheid tussen de verschillende stadia. Het zijn twee stadia “die in wezen één organisch geheel vormen”.’9
Een feit kan alleen invloed uitoefenen op de betekenis van een rechtsnorm voor zover er ruimte bestaat voor interpretatie van de rechtsnorm. En in gelijke zin kan een rechtsnorm alleen invloed uitoefenen op de betekenis van een feit voor zover er ruime bestaat voor kwalificatie van het feit. Deze ruimte voor interpretatie van de rechtsnorm en kwalificatie van het rechtsfeit zijn al verdisconteerd in de waarschijnlijkheid P(σnorm) van de rechtsnorm en de waarschijnlijkheid P(σfeit) van het feit. Het is dus niet zo dat de dialectiek tussen de feiten en de rechtsnormen extra onzekerheid toevoegt tijdens het rechtsvindingsproces. Wel zal de dialectiek tussen de feiten en de rechtsnormen de rechtsvinder op het spoor kunnen zetten van een bepaalde interpretatie van een rechtsnorm of kwalificatie van een feit en een inschatting van de mogelijke waarschijnlijkheid daarvan.