Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.8.2:6.8.2 Weddenschap
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.8.2
6.8.2 Weddenschap
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS613273:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 53-54.
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 54.
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 54.
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 54.
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 55.
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 57.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het zou mooi zijn als we de subjectieve waarschijnlijkheid zouden kunnen meten. Gillies wijst wat dat betreft op een interessante gedachte van Ramsey, namelijk een soort van apparaat dat de mate van geloof meet:
‘Ramsey had an interesting discussion of this problem. His first remark on the question is that “it is, I suppose, conceivable that degrees of belief could be measured by a psychogalvanometer or some such instrument” (…). Ramsey’s psychogalvanometer would perhaps be a piece of electronic apparatus something like a superior lie detector.’1
Uiteraard ziet Gillies (en Ramsey) ook wel dat dit niet de oplossing kan zijn:
‘Needless to say, even if such a psychogalvanometer is possible at all, no such machine exists at present, and we cannot solve our problem of measuring belief in this way.’2
Een volgende oplossing zou kunnen zijn dat we kijken naar het gedrag van een persoon:
‘Ramsey is (…) led to the conclusion that: “… the degree of a belief is a causal property of it, which we can express vaguely as the extent to which we are prepared to act on it” (…). On this approach we should measure the strength of a belief by examining the character of some actions to which it leads.’3
Als ik de kans groot acht dat het gaat regenen, dan zal ik een paraplu meenemen. Dat ik een paraplu bij me heb, is in dat geval een redelijke graadmeter voor mijn inschatting van de waarschijnlijkheid van de hypothese dat het gaat regenen. Gedrag wordt echter niet alleen gestuurd door de inschatting van een bepaalde waarschijnlijkheid, maar ook door andere factoren. Zo kan iemand bijvoorbeeld heel voorzichtig zijn en zelfs als hij de kans op regen heel laag inschat al een paraplu meenemen. Ook de opbrengst van een bepaalde uitkomst kan het gedrag beïnvloeden.
Voorbeeld
In een bepaald fiscaal rechtsvindingsvraagstuk zijn er twee mogelijke uitkomsten:
een voor de belastingplichtige voordelige uitkomst, waarvan de belastingplichtige de kans op succes hoog inschat;
een voor de belastingplichtige nog voordeliger uitkomst, waarvan de belastingplichtige de kans op succes laag inschat.
We nemen aan dat aan beide uitkomsten een pleitbaar standpunt ten grondslag ligt. In het algemeen kan worden aangenomen dat de belastingplichtige hier voor uitkomst b kiest en dit als zodanig in zijn aangifte verwerkt. Als we enkel kijken naar het gedrag van de belastingplichtige als graadmeter voor de subjectieve waarschijnlijkheid, dan zou aan uitkomst b een hogere mate van geloof en dus een hogere subjectieve waarschijnlijkheid moeten worden toegedicht dan aan uitkomst a. Ik denk echter dat we in dit geval wel kunnen aannemen dat de keuze van de belastingplichtige sterk wordt beïnvloed door de hogere opbrengst van uitkomst b en het gegeven dat het bijbehorende standpunt pleitbaar is.
Uit het voorgaande voorbeeld blijkt dat het gedrag geen betrouwbare graadmeter is voor het vaststellen van de subjectieve waarschijnlijkheid. Er lijkt echter consensus te bestaan over een andere methode om de subjectieve waarschijnlijkheid betrouwbaar te kunnen meten, namelijk het aanbieden van een weddenschap:
‘A suitable action for measurement purposes is betting, and so Ramsey concludes “the old-established way of measuring a person’s belief is to propose a bet, and see what are the lowest odds which he will accept. This method I regard as fundamentally sound” (…). De Finetti (…) also introduces bets to measure degrees of belief.’4
Bij een weddenschap worden kosten en baten tegen elkaar afgewogen. De kosten bestaan uit het bedrag dat iemand verliest (zijn inbreng) als de stelling onjuist blijkt te zijn en de baten bestaan uit het bedrag dat wordt uitgekeerd als de stelling juist blijkt te zijn.
Als we willen weten in hoeverre een belastingplichtige (of belastingadviseur of inspecteur) overtuigd is van een ingenomen fiscaal standpunt, zouden we hem dus een weddenschap aan kunnen bieden. De vraag is dan wat de hoogste kosten-batenverhouding is die de belastingplichtige zou accepteren. Deze hoogste verhouding is dan de mate van geloof van de belastingplichtige in de juistheid van het ingenomen standpunt. Naarmate het geloof van de belastingplichtige hoger is, zal hij genoegen nemen met een lagere bate (mits ten minste gelijk aan zijn inzet).
In een rationele situatie mogen wij ervan uitgaan dat geen van de partijen die betrokken is bij de weddenschap deze weddenschap zal aangaan indien het zeker tot een verlies zal leiden (vooropgesteld dat er geen rationele argumenten zijn om bewust op verlies te spelen). De betrokken partijen zullen dus niet meer geld inzetten dan zij terugkrijgen als zij winnen (de baten moeten altijd gelijk zijn of hoger dan de kosten). De andere partij zal bovendien ook niet bereid zijn om de weddenschap aan te gaan indien de inbreng minder is dan nul. In een dergelijk geval ligt de kosten-batenverhouding (de breuk) altijd in het interval [0, 1].
Is de maximale kosten-batenverhouding voor de belastingplichtige gelijk aan 1, dan is hij absoluut zeker van zijn standpunt. Is die verhouding gelijk aan 0, dan heeft de belastingplichtige absoluut geen vertrouwen in zijn standpunt (de belastingplichtige zal dan ook niet meer dan 0 inzetten, ongeacht de potentiële bate). Als de kosten-batenverhouding voor de stelling ‘het standpunt is juist’ gelijk is aan 0,5 (hetgeen betekent dat voor elke € 1 inleg bij winst € 2 wordt uitgekeerd), dan zal deze voor de stelling ‘het standpunt is onjuist’ ook gelijk zijn aan 0,5. Als we de maximale kosten-batenverhouding aanduiden met P, dan hebben we een maateenheid voor subjectieve waarschijnlijkheid.
Voorbeeld
Een belastingplichtige is als architect in loondienst bij een architectenbureau. Hij heeft in privé een perceel gekocht en de daarop staande woning laten verbouwen. Dit heeft hij vervolgens met een aanzienlijke winst verkocht. De inspecteur zou in dit geval de stelling in kunnen nemen dat er sprake is van een belastbaar resultaat uit een werkzaamheid (artikel 3.90 Wet IB 2001), waardoor de winst onderdeel uitmaakt van het belastbare inkomen van box 1 van de inkomstenbelasting. De belastingplichtige is echter van mening dat er sprake is van normaal particulier vermogensbeheer, waardoor de winst effectief buiten de belastingheffing blijft. Er zijn dus twee standpunten:
er is sprake van normaal particulier vermogensbeheer (onbelast in box 1);
de winst wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (belast in box 1).
We willen weten hoe overtuigd de belastingplichtige is van standpunt a. We bieden hem vooraf (voordat de inspecteur of in laatste instantie de rechter een standpunt heeft ingenomen) een weddenschap aan. Indien standpunt a het juiste standpunt blijkt te zijn, krijgt belastingplichtige € 100. We proberen vervolgens te achterhalen hoeveel hij daarop maximaal in durft te zetten. Is dat bijvoorbeeld € 60, dan kunnen we het geloof van de belastingplichtige in de stelling a als volgt berekenen: P(a) = 60/100 = 0,6.
De vraag is natuurlijk of het aanbieden van een weddenschap aan iemand die een fiscaal standpunt inneemt wel de oplossing is om tot een objectieve kwantificering van de subjectieve waarschijnlijkheid te komen. Gillies heeft naar mijn idee terecht opgemerkt dat een weddenschap niet in alle gevallen zal werken. Het geeft in veel gevallen een behoorlijke maat van iemands geloof, maar niet altijd.5 Volgens Gillies geeft de weddenschap namelijk slechts een grove inschatting van de waarschijnlijkheid en kan nauwelijks sprake zijn van een exacte kwantificering. Hij haalt wat dat betreft De Finetti aan die ook slechts spreekt over een fictie of idealisatie:
‘A (…) objection on the betting scheme might be that it produces only very rough estimates and hardly exact numerical probabilities. De Finetti’s reply to this point is that exact numerical degrees of belief are indeed something of a fiction or idealization, but that this idealization is a useful one in that it simplifies the mathematical calculation. Moreover, provided we do not forget that the mathematics must be understood as holding approximately, this idealization does no harm.’6
Laten we eens kijken in hoeverre het zinvol is om iemand die een fiscaal standpunt inneemt een weddenschap aan te bieden. Om te beginnen is het de vraag of iemand sowieso bereid is om een weddenschap aan te gaan. Sommige mensen hebben (morele) bezwaren tegen weddenschappen en zullen daar dus niet aan meewerken.
Maar zelfs als iemand meewerkt aan een weddenschap, is het nog maar de vraag of de uitkomst betrouwbaar is. In het bovenstaande voorbeeld was de kosten-batenverhouding van de weddenschap 0,6. In een rationale situatie mag daaruit de conclusie worden getrokken dat de mate van geloof van de belastingplichtige in de juistheid van de stelling a gelijk is aan 0,6. Maar de belastingplichtige was wellicht ook wel bereid geweest om de weddenschap aan de gaan met een inleg van € 70 of € 80, maar heeft dat om strategische redenen (vermindering financieel risico bij een mogelijk verlies van de weddenschap) goed verborgen weten te houden. Als de inzet van de weddenschap (in bovenstaand voorbeeld maximaal € 100) bovendien in geen verhouding staat tot de inzet van het fiscale geschil (in bovenstaand voorbeeld maximaal 52% van de winst bij verkoop), dan is het bovendien maar de vraag in hoeverre de belastingplichtige zijn werkelijke geloof in de juistheid van zijn standpunt in de inzet van de weddenschap tot uitdrukking laat komen.
Daar komt nog bij dat het in de praktijk simpelweg ondoenlijk is om iedere keer als we de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk willen meten, de betrokkenen een weddenschap aan te bieden. Of beter: meerdere weddenschappen als er meer dan twee uitkomsten zijn. Alhoewel de weddenschap in theorie een zekere mate van objectivering biedt, en de mogelijkheid tot kwantificatie van de subjectieve waarschijnlijkheid, moeten we naar mijn idee concluderen dat we er in de praktijk niet veel mee kunnen aanvangen.
Het belastingrecht bevat overigens een verkapte weddenschap, namelijk in de sfeer van de vergrijpboete en het pleitbare standpunt. Als er geen vergrijpboete zou kunnen worden opgelegd, dan zouden sommige belastingplichtigen wellicht eerder geneigd zijn om te streven naar belastingminimalisatie door scherp aan de wind te zeilen. Als ze een vanuit hun perspectief rationele afweging zouden maken, zouden ze altijd het fiscaal meest voordelige standpunt innemen, hoe onwaarschijnlijk dat standpunt wellicht ook is. Het is niet moeilijk in te zien dat dan in veel gevallen een belastbaar bedrag van nihil wordt aangegeven onder het motto ‘nee heb je en ja kan je krijgen’ en ‘we zien wel waar het schip strandt’. Het is echter het risico van de vergrijpboete dat dergelijke belastingplichtigen in het gareel houdt. Maar ook meer goedwillende belastingplichtigen die op zich het beste voorhebben met de publieke zaak kunnen in voorkomende situaties voor de vraag komen te staan of een bepaald standpunt pleitbaar dan wel boetewaardig is. Een vergrijpboete blijft enkel achterwege indien geen sprake is van opzet of grove schuld, hetgeen het geval is indien de belastingplichtige een pleitbaar standpunt heeft (zie paragraaf 3.3). Belastingplichtigen die een fiscaal voordelig standpunt in willen nemen, zullen dus moeten inschatten of zij een pleitbaar standpunt hebben. In feite is de vergrijpboete de inzet van een belastingplichtige en het fiscale voordeel van het ingenomen fiscaal voordelige standpunt de opbrengst als de belastingplichtige de weddenschap ‘wint’.