Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.8.1
6.8.1 Mate van geloof
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS621736:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Lawsky acht de subjectieve interpretatie beter geschikt dan de frequentistische interpretatie voor het begrip van uitspraken over waarschijnlijkheid in het Amerikaanse belastingrecht (S. B. Lawsky, Probability? Understanding Tax Law’s Uncertainty, University of Pennsylvania Law Review, Vol. 157, 2009, p. 1017-1074).
D.H. Mellor, Probability, A Philosophical Introduction, Abingdon, Oxon: Routledge 2005, p. 16.
Dezelfde vraag is gesteld door Mellor (D.H. Mellor, Probability, A Philosophical Introduction, Abingdon, Oxon: Routledge 2005, p. 66).
De epistemische waarschijnlijkheid is ook een maateenheid voor de mate van overtuiging van een bepaalde stelling, maar dan geobjectiveerd aan de hand van beschikbaar bewijs. De epistemische waarschijnlijkheid komt later aan de orde bij de bespreking van de inductieflogische interpretatie van de waarschijnlijkheidsleer (zie paragraaf 6.9).
De volgende interpretatie van de waarschijnlijkheidsleer die ik wil onderzoeken, is de subjectieve interpretatie. Bij de subjectieve interpretatie van de waarschijnlijkheidsleer wordt de waarschijnlijkheid aangemerkt als de mate van geloof van een bepaalde persoon. Waarschijnlijkheid is dan een puur mentaal fenomeen en bijvoorbeeld geen (potentiële) frequentie.1
De mate van geloof kan van persoon tot persoon verschillen. Het is niet noodzakelijk dat twee of meer personen ten aanzien van eenzelfde stelling (bijvoorbeeld een mogelijke uitkomst van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk) tot eenzelfde waardering van de waarschijnlijkheid komen. Daarnaast kan de mate van geloof van één bepaalde persoon in de loop der tijd een verandering ondergaan.
Voorbeeld
Stel dat er in een bepaald rechtsvindingsvraagstuk geen discussie bestaat over de mogelijke uitkomsten. Er zijn slechts twee mogelijke uitkomsten:
belastingplichtige is geen inkomstenbelasting verschuldigd;
belastingplichtige is wel inkomstenbelasting verschuldigd.
De uitkomstenruimte is in dit geval Ω = {a, b}.
Het geschil draait om een specifieke wettelijke bepaling. Een grammaticale interpretatie leidt tot uitkomst a en een teleologische interpretatie leidt tot uitkomst b. Zowel de belastingadviseur als de inspecteur zien in dat voor beide uitkomsten argumenten zijn aan te dragen. Zij hebben geen van beiden een poging ondernomen om de waarschijnlijkheid van beide uitkomsten exact te berekenen (voor zover dat sowieso al mogelijk is). Wel hebben ze allebei een bepaald ‘gevoel’ bij de mogelijke uitkomst. Zo denkt de adviseur dat de kans op uitkomst a ongeveer 0,6 is, terwijl de inspecteur die kans op ongeveer 0,4 schat. Zelfs als de belastingadviseur en de inspecteur over hetzelfde achterliggende materiaal beschikken (de wettekst en de memorie van toelichting zijn voor beiden toegankelijk en bij beiden bekend), kunnen zij een verschillende waarschijnlijkheid verbinden aan de mogelijke uitkomsten. Vanwege het subjectieve karakter, leidt dit niet tot inconsistentie.
De mate van geloof lijkt in eerste instantie niet of nauwelijks te kwantificeren. De belastingadviseur in het bovenstaande voorbeeld had de waarschijnlijkheid van een fiscaal voordelige uitkomst geschat op 0,6. Maar mogelijk had hij een waarschijnlijkheid in de range van 0,5 tot 0,7 in gedachte. Of misschien was de range wel helemaal niet scherp begrensd. Sterker nog, adviseurs die in een dergelijke situatie een inschatting moeten maken, zullen vaak vermijden om een exacte waarde te noemen en de voorkeur geven aan een vagere omschrijving. Op een vraag van de belastingplichtige naar de kans op succes, zou de adviseur dan kunnen antwoorden dat ‘de kans op de voordelige uitkomst behoorlijk groot is’. Zelfs als de belastingadviseur geen exacte waarschijnlijkheidswaarde aan de mogelijke uitkomsten wil verbinden, dan nog kan hij wel een (subjectieve) uitspraak doen over de verhouding van de waarschijnlijkheden van de mogelijke uitkomsten. Hij zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat de kans van de fiscaal voordelige uitkomst groter is dan de kans van de fiscaal onvoordelige uitkomst. Zelfs zonder exacte kwantificering is het dus mogelijk om een subjectieve uitspraak te doen over de verhouding van de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten.
Mellor heeft er ook op gewezen dat waarschijnlijkheidswaarden niet altijd te kwantificeren zijn, maar mogelijk wel vergelijkbaar:
‘I have called propositions not just probable or improbable, but also more or less probable, implying thereby that probabilities come by degrees. This does not, however, entail that all probabilities have numbered values, since they might be comparative without being quantitative. That is, they might be greater or less than each other without anything fixing by how much they are greater or less.’2
In het dagelijks leven is een dergelijke niet-kwantitatieve analyse vaak ook genoeg. In het hierboven gegeven voorbeeld zou de niet-kwantitatieve analyse van de belastingadviseur dat de waarschijnlijkheid van de fiscaal voordelige uitkomst groter is dan de waarschijnlijkheid van de fiscaal onvoordelige uitkomst voor de belastingplichtige bijvoorbeeld voldoende kunnen zijn om het betreffende standpunt in te nemen en als het erop aankomt het geschil met de inspecteur uiteindelijk aan de rechter voor te leggen. In andere gevallen, bijvoorbeeld indien de accountant moet vaststellen of een ingenomen standpunt ‘more likely than not’ is, voldoet een niet-kwantitatieve analyse van de mogelijke uitkomsten echter niet. Het is onwaarschijnlijk dat een accountant akkoord gaat met een subjectieve vaststelling van de mogelijke uitkomsten. De jaarrekening moet namelijk een getrouw beeld geven omtrent de toestand op de balansdatum. Dat vereist naar mijn idee een zekere mate van objectivering.
Als we de mate van geloof zouden willen kwantificeren, waar komen de waarschijnlijkheidswaarden dan vandaan?3 Bij de klassieke interpretatie deden we in beginsel een beroep op het principle of indifference en bij de frequentistische interpretatie volgden de waarschijnlijkheidswaarden uit een herhaald kansexperiment. En voor zover sprake is van een fysieke waarschijnlijkheid, zijn de waarschijnlijkheidswaarden uiteindelijk niets meer of minder dan reële kenmerken van de ons omringende wereld. De subjectieve waarschijnlijkheid is echter een puur individuele inschatting van de waarschijnlijkheid.4