Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/4.6.5:4.6.5 Afleiding van fiscale rechtsgevolgen
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/4.6.5
4.6.5 Afleiding van fiscale rechtsgevolgen
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS616891:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vervolgstellingen zijn stellingen die zijn afgeleid uit voorafgaande feiten en/of rechtsnormen. Door de voorafgaande feiten en/of rechtsnormen komt men dan bij de vervolgstellingen die ook onderdeel uit gaan maken van de rechtsvindingsruimte Σ.
In par. 5.6 en 5.8 leg ik uit wat ik bedoel met logische afleidingsregels en juridische afleidingsregels.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Feiten en rechtsnormen zijn niet voldoende om in een concreet geval een rechtsgevolg of mogelijke rechtsgevolgen af te leiden. We hebben ook regels nodig die ons vertellen hoe we uit de feiten en rechtsnormen vervolgstellingen1 en uiteindelijk eventuele rechtsgevolgen af kunnen leiden. Ik duid deze regels aan als afleidingsregels. Tot deze afleidingsregels behoren zowel logische als juridische afleidingsregels.2 Alle afleidingsregels vormen gezamenlijk de verzameling AFL. De afleidingsregels van AFL maken het mogelijk om feiten, rechtsnormen of reeds afgeleide stellingen van de rechtsvindingsruimte Σ te combineren en nieuwe stellingen σ ϵ Σ af te leiden. Door afleidingsregels te combineren met reeds bekende stellingen uit Σ kunnen dus nieuwe stellingen worden afgeleid waarmee een groter deel van Σ wordt blootgelegd en uiteindelijk wellicht een pad wordt gecreëerd naar één of meerdere mogelijke rechtsgevolgen.
Alhoewel tijdens het fiscale rechtsvindingsproces veelvuldig gebruik wordt gemaakt van afleidingsregels, denk ik dat rechtsvinders zich daar veel minder bewust van zijn dan van de feiten en rechtsnormen die zij gebruiken. Vooral logische afleidingsregels blijven vaak impliciet.
Voorbeeld
Artikel 13, lid 1, Wet Vpb 1969 zouden we als volgt kunnen herschrijven:
Als een belastingplichtige een deelneming heeft, dan blijven de voordelen uit hoofde van die deelneming en de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming buiten aanmerking bij het bepalen van de winst.
Als de belastingplichtige een deelneming heeft, dan zal de fiscalist concluderen dat de voordelen uit hoofde van die deelneming niet in de winst vallen. Dit lijkt rechtstreeks uit artikel 13, lid 1 voort te vloeien (we laten artikel 13, lid 8 en 9 hier buiten beschouwing). In zekere zin is dat ook zo, zij het dat hierbij impliciet gebruik wordt gemaakt van de logische modus-ponensregel. Deze regel luidt als volgt:
Als we een premisse ‘als A, dan B’ hebben, en een premisse A, dan volgt daaruit B.
Ik heb artikel 13, lid 1 herschreven om duidelijk te maken dat daarin dezelfde structuur zit (zoals in heel veel wettelijke bepalingen), en dat we aan de hand van de modus-ponensregel de conclusie kunnen afleiden dat de voordelen uit hoofde van de deelneming niet in de winst vallen.
Zoals gezegd bestaat de verzameling AFL uit een verzameling regels, namelijk regels die ons vertellen hoe we uit feiten, rechtsnormen en eerder afgeleide stellingen nieuwe stelling af kunnen leiden. Het verwarrende is dat rechtsnormen ook regels zijn. Rechtsnormen zijn echter fiscale regels die fiscale consequenties verbinden aan een bepaalde toestand. Afleidingsregels zijn daarentegen regels die ons vertellen hoe bepaalde stellingen moeten combineren. Afleidingsregels zijn derhalve metaregels. Zoals we in het bovenstaande voorbeeld hebben gezien kunnen we met afleidingsregels de fiscale consequenties van een rechtsnorm ook daadwerkelijk met de in die norm opgenomen toestand verbinden. De afleiding van de conclusie in het voorbeeld lijkt echter nogal evident en om daar de modus-ponensregel bij te betrekken lijkt wellicht een beetje overkill. Afleidingsregels treden echter meer op de voorgrond naarmate de onzekerheid ten aanzien van de in een specifiek geval aan te orde zijnde feiten en/of rechtsnormen toeneemt. Stel bijvoorbeeld dat in een specifiek geval niet geheel duidelijk is of en in hoeverre een rechtsnorm van toepassing is. In dat geval kunnen juridische afleidingsregels als de analogieregel en de a-contrarioregel een rol gaan spelen.
Een bewijsverzameling BEW van een rechtsgevolg ω ϵ Ω bevat in een specifiek geval altijd ten minste één feit en ten minste één rechtsnorm en ten minste één afgeleide stelling die het eindtraject vormt van het rechtsvindingsproces (dat is het rechtsgevolg). Uiteraard kan een bewijsverzameling veel omvangrijker zijn. Daarnaast is er altijd ten minste één afl ϵ AFL die wordt gebruikt om de afgeleide stellingen ook daadwerkelijk af te leiden.