Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/4.6.2
4.6.2 Formalisatie volgens Prakken
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS618064:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
H. Prakken, Combining Modes of Reasoning: an Application of Abstract Argumentation, in: Proceedings of JELIA 2008, The 11th European Conference on Logics an Artificial Intelligence, Berlin: Springer Verlag 2008, p. 349-361.
Een tupel (Engels: tuple) is een eindige rij van objecten.
Een kenmerk van eerste-ordetalen is dat men in die taal kan kwantificeren over individuele constanten. Het is dus mogelijk om te zeggen dat ‘voor elke x geldt dat …’ of ‘er is een x waarvoor geldt dat ….’ (zie ook S.C. van Westrhenen, R. Sommerhalder en J.F.M. Tonino, Logica, Schoonhoven: Academic Service 1993, p. 126).
P.W. Brouwer, Legal Knowledge Representation in the Perspective of Legal Theory, in: H. Prakken, A.J. Muntjewerff, A. Soeteman (eds.), Legal knowledge based systems Jurix 94: The Foundations for Legal Knowledge Systems, Lelystad: Koninklijke Vermande 1994, par. 6.
Prakken heeft een formeel raamwerk opgesteld voor het oplossen van juridische problemen.1 Alhoewel ik er verder in mijn betoog geen gebruik van zal maken, wil ik het raamwerk van Prakken hier wel kort uiteenzetten. De gedachtegang van Prakken ligt namelijk sterk in lijn met het model dat ik in gedachte heb en hierna verder zal uitwerken.
Prakken gaat ervan uit dat een juridisch vraagstuk kan worden ontleed in verschillende subvraagstukken die elk kunnen worden opgelost met een mogelijke probleemoplossingsmethode. De input van een vraagstuk is deels gegeven en deels verkregen als de output van andere vraagstukken. Een belangrijk onderscheid in de theorie van Prakken is die tussen objecten en de metataal waarin de probleemoplossingsmethoden worden uitgedrukt. De verschillende subvragen kunnen in verschillende talen worden uitgedrukt, zoals propositielogica, eerste-ordelogica en modale logica. Een oplossingsmethode wordt door Prakken als volgt gedefinieerd:
Een oplossingsmethode M is een tupel2(LI M, LO M, RM) waarbij geldt
LI Men LO M, beide eerde-orde talen, zijn inputtalen en outputtalen van M;
RM is een functie van de machtsverzameling van LIM naar de machtsverzameling van LOM.
RM is hierbij de kern van de probleemoplossingsmethode M, in die zin dat RM specificeert hoe methode M een relatie legt tussen de input en de output. Een oplossingsmethode wordt toegepast wanneer we een vraagstuk aan willen pakken. Als de methode vervolgens wordt toegepast op een verzameling inputstellingen, dan produceert RM een verzameling oplossingen. Prakken definieert dat als volgt:
De aanpak van een vraagstuk is een tupel (M, Ig, Id, S) waarbij geldt:
M is een oplossingsmethode;
Ig ⊆ LIM is de gegeven (given) input;
Id ⊆ LIM is de verkregen (derived) input;
Ig ∪ Id is consistent;
S ⊆ LOM zijn de oplossingen (solutions), zodanig dat S ⊆ RM (Ig ∪ Id).
Zoals uit de definitie van de oplossingsmethode blijkt, gaat Prakken in zijn formalisme uit van een eerste-ordetaal.3 Alle stellingen moeten derhalve kunnen worden weergegeven in die eerste-ordetaal. Prakken werkt dat vervolgens verder uit aan de hand van een voorbeeld. Daarvoor verwijs ik naar het werk van Prakken.
Het gebruik van verzamelingen, zoals in het model van Prakken, vormt ook de basis van mijn model. Ik ga met mijn model echter niet zover dat alle stellingen moeten worden geformaliseerd en weergegeven in één of andere logische taal. Mijn model sluit meer aan bij de beschikbare rechtsbronnen en de mentale processen van een rechtsvinder. De rechtsbronnen zijn altijd in een natuurlijke taal opgesteld (bijvoorbeeld in het Nederlands of Engels) en niet in een artificiële symbooltaal. Hetzelfde geldt veelal ook voor de feiten. Denk bijvoorbeeld aan contracten, jaarrekeningen, schriftelijke vastleggingen in het Nederland of Engels. Ook het denkproces van een rechtsvinder vindt in een natuurlijke taal plaats (al was het maar omdat de bronnen ook in een natuurlijke taal zijn opgesteld).
Een formalisatie met een vertaling van juridische stellingen in een logische taal is overigens geen vreemde gedachte. Bij het onderzoek naar juridische kennissystemen (waarbij de computer wordt ingezet voor juridische redeneringen) wordt veelal aangenomen dat om een dergelijk systeem op te kunnen zetten, de kennis moet worden weergegeven in formeel-logische termen. Dit is onder meer opgemerkt door Brouwer:
‘So it seems to me that if we need a precise account of the law that we would like to represent in legal knowledge based systems, the next step would be an attempt to capture its logical form.’4
Brouwer merkt tevens op dat logische vorm in brede zin en in enge zin kan worden opgevat. In het eerste geval geldt dat
‘the logical form of a sentence is the form of that sentence after it has been translated into the language of a logical system’.
Hierbij plaatst Brouwer een aanvullende opmerking, in die zin dat de logische vorm relatief is. In de eerste plaats is de logische vorm afhankelijk van de logische theorie die wordt gehanteerd. In de propositielogica ziet een stelling er bijvoorbeeld anders uit dan in de predicatenlogica. In de tweede plaats kan de logische vorm zelfs binnen één specifieke logische theorie verschillen, afhankelijk van de mate van nauwkeurigheid waarin de stelling wordt uitgedrukt.
Ik denk dat het voor mijn onderzoek te ver gaat om het oplossen van fiscale rechtsvindingsvraagstukken te formaliseren en de fiscaal-juridische stellingen in een formeel-logische taal uit te drukken. Een model van het belastingrecht opgebouwd uit stellingen uitgedrukt in een formeel-logische taal levert ongetwijfeld een mooi instrument op om rechtsgevolgen af te leiden en om op een metaniveau deze afleidingen te volgen. Het roept echter ook de vraag op hoe het belastingrecht dan moet worden vertaald naar een formeel-logische taal, welke taal daarvoor het meest geschikt is en of een dergelijke formalisatie sowieso wel mogelijk is.
Een model van fiscale rechtsvinding aan de hand van verzamelingen biedt naar mijn idee al voldoende aanknopingspunten om de onzekerheden in fiscale rechtsvinding in kaart te brengen. Mijn model ontbeert dan weliswaar de mechanische schoonheid van een model dat een louter formeel-logische afleiding toestaat; het sluit waarschijnlijk echter wel beter aan bij de gedachtewereld van de gemiddelde fiscalist.