Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.8.4:6.8.4 Gemeenschappelijke overtuigingen
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.8.4
6.8.4 Gemeenschappelijke overtuigingen
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS614482:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
D. Gillies, Philosophical theories of probability, Abingdon, Oxon: Routledge 2009, p. 169-170.
Zie onder andere G.W.J.M. Kampschöer, IFRS en de verhouding tot het Nederlandse fiscale winstbegrip, WFR 2004/1228, J. Hoogendoorn, De IAS/IFRS en de fiscale winstbepaling, WFR 2005/107, T.M. Berkhout, De laatste benen van het traditionele fiscale kostenmodel, WFR 2005/1173, M.A. van Hoepen, IFRS en fiscale winstbepaling, TFO 2005/89 en C. Bruijsten, De toekomst van het fiscale jaarwinstbegrip, WFR 2009/823.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals gezegd is de subjectieve waarschijnlijkheid de mate van geloof van een bepaald individu en kan deze van persoon tot persoon verschillen. Binnen een pluriforme gemeenschap is het denkbaar dat de subjectieve waarschijnlijkheden redelijk uit elkaar liggen. Binnen een homogene groep zullen de subjectieve waarschijnlijkheden echter dichter bij elkaar liggen. Als we willekeurige personen vragen wat de waarschijnlijkheid is van een vliegtuigcrash, dan krijgen we waarschijnlijk verschillende antwoorden die binnen een groot bereik liggen. Als we diezelfde vraag stellen aan luchtvaartexperts, dan zullen de antwoorden wellicht niet allemaal hetzelfde zijn, maar ze zullen waarschijnlijk wel binnen een aanzienlijk kleiner bereik liggen.
Dat de door de luchtvaartexperts gegeven inschatting binnen een veel kleiner bereik ligt, komt doordat zij iets gemeen hebben. Onder verwijzing naar Kuhn wijst Gillies erop dat specifieke groepen gemeenschappelijke overtuigingen hebben:
‘(…) many, if not most, of our beliefs are social in character. They are held in common by nearly all members of a social group, and a particular individual usually acquires them through social interactions with this group. If we accept Kuhn’s (…) analysis then this applies to many of the beliefs of scientists. According to Kuhn, the scientific experts working in a particular area, nearly all accept a paradigm which contains a set of theories and factual propositions. These theories and propositions are thus believed by nearly all the members of this group of scientific experts. A new recruit to the group is trained to know and accept the paradigm as a condition for entry to the group. Much the same considerations apply to other social groups such as religious sects, political parties, and so on. These groups have common beliefs which an individual usually acquires through joining the group. It is actually quite difficult for individuals to resist accepting the dominant beliefs of a group of which they form part, though of course dissidents and heretics do occur.’1
De gemeenschappelijke overtuigingen zou ik willen uitbreiden met gemeenschappelijke kennis. Zo hebben de hierboven genoemde luchtvaartexperts kennis van aerodynamica, de constructie van vliegtuigen en het gedrag van vliegtuigen onder bijzondere omstandigheden. Ook zullen zij bekend zijn met statistieken van ongelukken en bijna-ongelukken in de luchtvaart. Bij de willekeurige personen die als eerste werden ondervraagd zal deze kennis niet of in veel mindere mate aanwezig zijn. De gemeenschappelijke overtuigingen zullen in veel gevallen voortvloeien uit de gemeenschappelijke kennis. Een luchtvaartexpert die ervan overtuigd is dat vliegen veilig is, zal dit in belangrijke mate baseren op zijn bijzondere kennis.
Vanwege deze gemeenschappelijke overtuigingen zullen groepsleden veelal ook inschattingen van de waarschijnlijkheid van bepaalde stellingen en uitkomsten maken die relatief dicht bij elkaar liggen. Een econoom die de Keynesiaanse school aanhangt, zal waarschijnlijk eenzelfde subjectieve inschatting maken van de mogelijk effecten van overheidsingrijpen op de conjunctuur als andere economen die de Keynesiaanse school aanhangen, terwijl klassieke economen met andere overtuigingen wellicht een hele andere inschatting zullen maken.
Wat dat betreft is de wereld van fiscaal specialisten (kort gezegd: hoogleraren, docenten, rechters, belastingadviseurs, ambtenaren van het ministerie van Financiën en inspecteurs) relatief homogeen. Veelal lezen ze dezelfde vakliteratuur en zijn ze (al dan niet op hoofdlijnen) op de hoogte van de stand van de rechtspraak en de opinies in de vakliteratuur. Met grotendeels dezelfde bagage is het dan ook denkbaar dat beroepsfiscalisten de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk ongeveer hetzelfde in zullen schatten (als ze in staat zijn om wishful thinking uit te schakelen). Ik zeg overigens niet dat ze allemaal tot dezelfde subjectieve waarschijnlijkheid komen, maar uitgaande van dezelfde voorkennis die ze tijdens hun studie en door het bijhouden van de vakliteratuur hebben opgedaan, zal de statistische spreiding van de geschatte waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten binnen de groep niet al te groot zijn.
Desalniettemin blijft het een subjectieve inschatting en kan er ook binnen een homogene groep een spreiding bestaan van de schatting van de waarschijnlijkheden. En ook binnen de fiscaliteit zijn er wel degelijk stromingen met eigen overtuigingen. Een voorbeeld daarvan betreft de invulling van het fiscale winstbegrip. Sommigen hechten veel waarde aan de fiscale autonomie ten aanzien van de winstbepaling, terwijl anderen van mening zijn dat de fiscale winstberekening meer moet en wellicht zelfs zal aansluiten bij de in de IFRS neergelegde winstbepalingsregels.2 In een concreet geval ten aanzien van de winstneming bij een bepaalde transactie kan – in het geval de jurisprudentie en literatuur geen eenduidige oplossingsrichting laten zien – de verwachting en mening omtrent de toekomst van het fiscale winstbegrip een rol spelen bij de schatting van de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van het betreffende geval.
Samenvattend kan worden gesteld dat bij de subjectieve interpretatie de waarschijnlijkheid gelijk is aan de mate van geloof van een specifiek persoon. De mate van geloof ten aanzien van een bepaalde stelling (zoals een fiscaal rechtsgevolg) kan van persoon tot persoon verschillen. Binnen een homogene groep mag worden verwacht dat de spreiding van de mate van geloof kleiner is dan binnen een niet-homogene groep. Dat neemt echter niet weg dat ook binnen een homogene groep de subjectieve inschatting van de waarschijnlijkheid van een bepaalde stelling van persoon tot persoon kan verschillen. Daar komt nog bij dat er geen betrouwbare methode is om de mate van geloof van een bepaalde persoon vast te stellen. Als we geïnteresseerd zijn in een objectieve analyse van de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk, dan kan de subjectieve interpretatie niet het eindpunt zijn. We zullen dus verder moeten zoeken.