Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.3.4:3.3.4 Vergelijking fiscale strafrecht
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.3.4
3.3.4 Vergelijking fiscale strafrecht
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS613260:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
J.W. Ilsink, Enkele gedachten over het fiscale pleitbare standpunt in strafzaken, in: L.J.A. Pieterse (red.), Draaicirkels van formeel belastingrecht, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009, p. 209-215
A.D. van Riel, Pleitbaar standpunt – toepassing in het fiscale strafrecht, TFB 2011/06/03.
S.F. Van Immerseel en D. Liem, Het pleitbare standpunt: de objectieve versus de subjectieve benadering, TFB 2011/07/04, par. 1.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het is interessant om te kijken wat de rol van het pleitbare standpunt is in het fiscale strafrecht en hoe dat zich verhoudt tot de vergrijpboete. Over dit onderwerp is in de literatuur al het één en ander geschreven.
Ilsink maakt een vergelijking met het fiscale strafrecht, en dan in het bijzonder artikel 69 AWR. Op grond van dit artikel wordt degene die opzettelijk een belastingaangifte niet doet, niet tijdig doet dan wel een in artikel 68 AWR genoemde overtreding begaat, gestraft met een gevangenisstraf of geldboete. Ook hier speelt opzet dus een belangrijke rol. Een pleitbaar standpunt kan de opzet bij de toepassing van artikel 69 volgens Ilsink echter niet zonder meer opzij zetten. Het is volgens hem niet zonneklaar dat een pleitbaar standpunt het opzet op het onjuist doen van een aangifte elimineert. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat een pleitbaar standpunt door de belastingplichtige veelal opzettelijk zal worden ingenomen hetgeen impliceert dat, mocht de onjuistheid daarvan komen vast te staan, deze vrijwel automatisch leidt tot vervulling van de fiscale delictsomschrijving.1 Ilsink laat dit afhangen van de aanmerkelijkheid van de kans dat een ingenomen standpunt onjuist is. Vervolgens oordeelt hij dat een in redelijkheid verdedigbaar standpunt niet zonder meer betekent dat geen sprake meer kan zijn van voorwaardelijk opzet en als voorwaardelijk opzet niet kan worden uitgesloten dan toch ook niet de – weliswaar slechts voor fiscale boetezaken relevante – daar dicht tegenaan liggende grove schuld. Met andere woorden: zelfs als een belastingplichtige een in redelijkheid verdedigbaar standpunt heeft, dan nog zou er sprake kunnen zijn van voorwaardelijk opzet of grove schuld.
Ilsink besteedt overigens geen aandacht aan § 4, lid 1 BBBB (die bepaling ziet ook op de boete en niet op een strafrechtelijke aanpak), op grond waarvan geen boete wordt opgelegd als sprake is van een pleitbaar standpunt, dan wel na bezwaar een boete vernietigd indien sprake is van een pleitbaar standpunt. Wel merkt Ilsink het pleitbare standpunt aan als een bewijsverweer, waarmee het uiteindelijk tot dezelfde conclusie komt:
‘Toetsen we het pleitbare standpunt aan het criterium dat van een in redelijkheid verdedigbaar standpunt sprake is als voor dat standpunt, ook al wordt dat door de rechter uiteindelijk onjuist bevonden, zodanige argumenten zijn aan te voeren dat niet kan worden gezegd dat de belanghebbende door dat standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan zijn opzet is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven, dan lijkt het erop dat een pleitbaar standpunt een bewijsverweer inhoudt. Het hebben van een pleitbaar standpunt betekent dan immers dat men niet zó lichtvaardig heeft gehandeld dat de onjuiste aangifte aan het opzet te wijten is. Het bewijsverweer richt zich dan op het opzet. Bij aanvaarding van het verweer volgt vrijspraak.’
Ook Van Riel heeft aandacht besteed aan de positie van het pleitbaar standpunt in fiscaal strafrecht. Onder verwijzing naar HR 18 maart 1952, NJ 1952, 314, merkt Van Riel op dat opzet in strafrechtelijke zin in beginsel moet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Kleurloos opzet is hiermee, sindsdien, ook voor de bijzondere strafwetten hoofdregel. Dat betekent dat opzet op overtreding van de wet niet is vereist voor vervulling van de delictsomschrijving.2 Desalniettemin geldt voor het opzet dat voor fiscale boeten is vereist, dat het moet zijn gericht op het gevolg genoemd in de wettelijke omschrijving van het beboetbare feit: boos opzet derhalve. Van Riel plaatst het pleitbare standpunt vervolgens in dat perspectief:
‘In dat licht heeft zich ook het leerstuk van het pleitbare standpunt kunnen ontwikkelen. De stelling dat aan de gedraging een pleitbaar standpunt ten grondslag ligt, komt in kern immers neer op de stelling dat men niet wist dat de gedraging in strijd was met de wet, of althans dat met op basis van goede argumenten mocht menen daaraan een juiste uitleg te geven en daarom geen sprake is van opzet op een met de winst strijdende gedraging. In feite houdt een dergelijk verweer dan een (bewijs)verweer gericht op boos opzet in.’
Met het onderscheid tussen boos en kleurloos opzet komt volgens Van Riel ook het verschil in benadering van het pleitbare standpunt door de belastingrechter enerzijds en de strafrechter anderzijds in beeld. Geldt het kleurloos opzet als uitgangspunt, waarbij niet van belang is of het opzet (ook) is gericht op het overtreden van de belastingwet, dan kan het hebben van een pleitbaar standpunt volgens Van Riel nauwelijks een rol spelen bij het wegnemen van dat opzet. Dat men, hoewel op basis van goede argumenten, is uitgegaan van een onjuiste interpretatie van de wettelijke verplichting, staat dan immers niet aan het aannemen van opzet in de weg. Overigens merkt Van Riel nog wel op dat uit de jurisprudentie van de strafrechtelijke feitenrechters een zekere welwillendheid valt te ontwaren voor de toepassing van het leerstuk van het pleitbare standpunt. Wat daar ook van zij, daar waar in de boetesfeer een boete achterwege blijft indien de belastingplichtige een pleitbaar standpunt heeft, is het pleitbare standpunt in de strafrechtsfeer niets meer dan een bewijsverweer. Het fiscale strafrecht is vanwege de eis van het kleurloos opzet dus strenger dan het fiscale boeterecht.
Van Immerseel en Liem hebben er op hun beurt op gewezen dat de strafrechter het pleitbaar standpunt meer subjectief lijkt in te vullen dan de belastingrechter dat doet bij fiscale boeten.3 Van Immerseel en Liem hebben onderzoek gedaan naar de rechtspraak van de belastingkamer van de Hoge Raad. Uit die rechtspraak valt volgens hen niet af te leiden dat de belastingrechter bij de beoordeling van het pleitbare standpunt waarde hecht aan subjectieve elementen als de wetenschap van de belastingplichtige en het tijdstip waarop hij zijn standpunt heeft ingenomen.
Gezien de verschillende benaderingen ten aanzien van het pleitbare standpunt in de boetesfeer en het fiscale strafrecht, ligt het naar mijn idee voor de hand dat in die gevallen waarin in het geval van een fiscale strafprocedure een beroep op een pleitbaar standpunt wordt gehonoreerd, een dergelijk standpunt in de boetesfeer ook zou moeten worden gehonoreerd. Als een pleitbaar standpunt een kleurloos opzet (waarbij de gerichtheid van de handeling niet aan de orde is) kan pareren, dan zou het tenslotte ook een boos opzet moeten kunnen pareren. De strafrechtelijke jurisprudentie omtrent het pleitbare standpunt zou dan ook toepasbaar kunnen zijn in de boetesfeer. (Hetgeen andersom niet het geval hoeft te zijn.)