Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.5.6:3.5.6 Gradaties van argumentatie
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.5.6
3.5.6 Gradaties van argumentatie
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS621722:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
S.E. Faber, Over belastingrisico’s, opinies en “comfort levels”, WFR 2008/991, par. 10.
Noot van Van Dijck onder HR 15 juli 1988, nr. 24 483, BNB 1988/270.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De vraag is dus of een standpunt wel of niet pleitbaar is. Voor een gradatie van pleitbaarheid is bij het beantwoorden van die vraag geen ruimte. Er zijn echter wel gradaties in argumentatie. Deze moeten dan vertaald worden naar het al dan niet pleitbaar zijn van het beargumenteerde standpunt. Als we een inschatting van de houdbaarheid van een bepaald standpunt proberen te maken aan de hand van de beschikbare argumentatie, dan zijn dit de opties:
Er zijn geen argumenten vóór het standpunt.
Er zijn meer argumenten tegen dan vóór het standpunt.
Er zijn evenveel argumenten vóór als tegen het standpunt.
Er zijn meer argumenten vóór dan tegen het standpunt.
Er zijn geen argumenten tegen het standpunt.
Daarbij telt dan overigens niet alleen het aantal argumenten, maar ook het gewicht van elk van de argumenten. Sommige argumenten zijn tenslotte sterker dan andere. Als we het aantal argumenten pro en contra kunnen tellen en de waardering in een getal zouden kunnen uitdrukken, dan zouden we een kwantitatieve analyse kunnen maken van de argumentatie pro of contra een bepaald standpunt (een soort van gewogen gemiddelde). We zouden dan een kwantitatieve grens aan kunnen geven. In de praktijk is het echter niet eenvoudig om het gewicht van argumenten vast te stellen. Daarbij komt dat de waardering van het gewicht van argumenten een subjectieve aangelegenheid is. Het is dus niet verwonderlijk dat de Hoge Raad nooit voor deze oplossing heeft gekozen. Faber probeert nog een kwantitatieve invulling te geven, maar komt naar mijn idee ook niet echt ver:
‘Op basis van de (…) jurisprudentie van de Hoge Raad kan mijns inziens geconcludeerd worden dat een pleitbaar standpunt niet vereist dat de kans van slagen bij de belastingrechter ten minste 50/50 moet zijn. Een nadere kwantitatieve invulling onder de 50% is tamelijk speculatief: voor het standpunt dat wordt ingenomen, moet wel iets inhoudelijks te zeggen zijn wat meer is dan “wishful thinking”. Indien een pleitbaar standpunt desalniettemin ingedeeld zou moeten worden op de ladder van de sterkte van standpunten, dan zou dat het laagste comfort level zijn: een kans op succes voor de belastingplichtige van maximaal 50%. Dit komt vermoedelijk overeen met het Amerikaanse “reasonable basis”. Het belang van een pleitbaar standpunt dat uiteindelijk niet houdbaar blijkt is, zoals volgt uit het bovenstaande, dat dit het opleggen van een boete door de fiscus uitsluit.’1
Maar als een grens niet echt duidelijk is aan te geven, hoe moeten (in laatste instantie) de rechters dan oordelen over de vraag of een bepaald standpunt pleitbaar is? Ik zou wat dat betreft aan willen sluiten bij Van Dijck die reeds eerder heeft gesteld dat vanwege die onduidelijkheid niet te snel moet worden aangenomen dat een standpunt niet verdedigbaar is:
‘Gaat men uit van een te lage aangifte door een standpunt dat ten aanzien van de inhoudelijkheid van het recht is ingenomen, dan heeft de opzet of grove schuld betrekking op een geheel ander fenomeen, namelijk de rechtmatigheid van het ingenomen standpunt. De geschakeerdheid van de meningsverschillen is zo groot dat men moet aanvaarden dat schuld volledig kan ontbreken maar ook dat op ruime schaal een gewone schuld kan bestaan. Anders dan bij de botte of zorgeloze fraude is het dus nodig dat de zone tussen het ontbreken van schuld en grove schuld een reële inhoud krijgt. Dit betekent dat de rechters mijns inziens een ruime tolerantie moeten hebben voor het begrip pleitbaarheid. Zolang een kwestie niet duidelijk in literatuur of rechtspraak is komen vast te staan, dient men niet snel aan te nemen dat een standpunt niet verdedigbaar is.’2