Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.2.3:6.2.3 Grenzen aan het proces en product van interpretatie, en aan de toepassing in het concrete geval
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.2.3
6.2.3 Grenzen aan het proces en product van interpretatie, en aan de toepassing in het concrete geval
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid worden op verschillende wijzen geformuleerd. Zojuist werd gesteld dat het begrip ‘interpretatie’ lijdt aan proces-productambiguïteit: interpretatie kan verwijzen naar een proces, maar ook naar een product. Grenzen aan de interpretatievrijheid kunnen evenzo betrekking hebben op het proces van interpretatie, maar ook op het product, in iets toepasselijker termen het resultaat van interpretatie. Grenzen aan het proces van interpretatie hebben betrekking op de interpretatiemethoden die de rechter mag toepassen en het relatieve gewicht dat de rechter daaraan mag toekennen om een bepaalde rangorde tussen die methoden aan te brengen. Grenzen aan het resultaat dat de rechter mag bereiken met zijn interpretatie hebben betrekking op de vraag of de uitleg mogelijk in strijd is met rechtszekerheid of met een adequate machtsverdeling tussen de rechter en wetgever. Ten derde laat de praktijk zien dat soms grenzen worden gesteld aan de toepassing van een bepaalde interpretatie in een concreet geval, indien een gegeven uitleg de rechtszekerheid schendt. Deze typologie van manieren om de rechterlijke vrijheid af te bakenen wordt in deze paragraaf nader toegelicht. Het onderscheid tussen deze drie typen is nodig om subtiele verschillen te kunnen aanduiden tussen rechtspraak van het EHRM over interpretatie in het algemeen, en rechtspraak van het Hof van Justitie over de grenzen aan conforme interpretatie.
De eerste wijze waarop de vrijheid van de rechter kan worden begrensd ligt in het proces van interpreteren. Door te interpreteren bepaalt de rechter de intensie van een predicaat, waarmee wordt vastgelegd welke verzameling objecten of gevallen uit de werkelijkheid tot de extensie van het predicaat behoort. Dat proces van interpreteren bestaat volgens de zojuist uiteengezette theorie uit het hanteren van een aantal interpretatiemethoden, en aan de inzet van die interpretatiemethoden kunnen beperkingen worden gesteld. Zo is de teleologische interpretatiemethode, wanneer deze wordt ingezet om een resultaat te bereiken dat indruist tegen de bedoelingen van de wetgever, voor aanhangers van de rechtspositivistische conceptie van de rechterlijke interpretatievrijheid controversieel. Dat kan, maar hoeft niet te betekenen dat de hele methode als zodanig ontoelaatbaar wordt geacht. Er kunnen ook grenzen worden gesteld aan de verhouding tussen de interpretatiemethoden: zo kan worden beargumenteerd dat de tekst van de wet altijd leidend is. Onder het proces van interpretatie worden dus beide facetten van interpretatie, de interpretatiemethoden en hun onderlinge verhouding, geschaard.
De tweede mogelijkheid is stellen dat er grenzen zijn aan de resultaten die de rechter mag bereiken. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de rechter een interpretatie taalkundig verantwoord acht, maar vindt dat een dergelijke uitleg gevolgen zou hebben waar een politieke keuze aan vooraf zou moeten gaan. Zijn interpretatievrijheid wordt dan beperkt door de machtsverdeling tussen wetgever en rechter. Een andere mogelijke grens is dat de te geven uitleg niet mag conflicteren met hogere regels. De bepaling moet dan een andere uitleg krijgen dan het gebruikelijke proces van interpretatie dicteert. In dat geval doet niet ter zake op welke wijze dat resultaat is bereikt.
Er is nog een derde mogelijkheid om de vrijheid van de rechter te begrenzen, en dat is in de toepassing van een interpretatie, eveneens op basis van algemene rechtsbeginselen. In dat geval is niet het bereiken van een bepaalde uitkomst problematisch, maar wel de toepassing daarvan in een individueel geval. Door grenzen te stellen aan de toepassing wordt het uitbreiden van strafrechtelijke aansprakelijkheid door de rechter aanvaard, maar wordt tegelijkertijd gewaarborgd dat aansprakelijkstelling voor individuen steeds voorzienbaar is. Precies voor de situatie dat de uitleg wel aanvaardbaar is, maar de toepassing ervan in het concrete geval tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, kan rechterlijk overgangsrecht of de exceptie van de verontschuldigbare rechtsdwaling een uitweg vormen.1
Het onderscheid tussen de drie typen grenzen kan worden geïllustreerd met een voorbeeld. In de zaak die leidde tot het arrest SW en CR/Verenigd Koninkrijk moesten de Britse rechters de term unlawful uit de strafbaarstelling van verkrachting interpreteren en de vraag beantwoorden of zij de verdachte konden veroordelen, ondanks het gegeven dat gemeenschap binnen het huwelijk werd gezien als lawful.2 Op de vraag of de rechters tot een veroordeling konden komen zijn drie ontkennende antwoorden mogelijk, op basis van de drie typen begrenzingen. Vanuit het perspectief van beperkingen aan het proces van interpretatie zou het antwoord kunnen zijn dat dit niet toegestaan is omdat de rechter maatschappelijke opvattingen niet mag meewegen bij de uitleg van bepalingen. Aangezien de tekst en de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever helder zijn, moet de wetgever in actie komen. Vanuit het perspectief van beperkingen aan het resultaat zou het antwoord kunnen zijn dat dit niet mag omdat de rechter weliswaar maatschappelijke opvattingen mag meewegen, maar in het resultaat steeds de rechtszekerheid moet waarborgen. De rechtszekerheid is niet gewaarborgd indien de rechter geen enkele betekenis toekent aan een bestanddeel. Bovendien druist deze uitleg in tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever, waardoor ook de taakverdeling tussen wetgever en rechter voorschrijft dat de rechter zich schikt naar het oordeel van de wetgever. Ook in dit tweede geval moet de wetgever in actie komen. Vanuit het perspectief van beperkingen aan de toepassing, ten slotte, zou het antwoord kunnen zijn dat de rechter in beginsel op basis van maatschappelijke opvattingen de uitleg mag geven aan de wet die hem op dit moment, gezien alle omstandigheden, het meest juist voorkomt. Als deze uitleg niet voorzienbaar was voor de verdachte, dan mag deze concrete verdachte niet veroordeeld worden, maar kan de rechter wel bepalen dat de uitleg wordt toegepast op vanaf publicatie van het vonnis gepleegde gedragingen.