Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/4.6.3
4.6.3 Rechtsvindingsruimte
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS615736:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Onder stellingen versta ik zinnen (proposities) met een bepaalde betekenis. Die betekenis kan erin gelegen zijn dat de zin een bepaald feit of een rechtsregel tot uitdrukking brengt. Het kan echter ook een tussenstap zijn in een meeromvattend rechtsvindingsproces.
P.W. Brouwer, Legal Knowledge Representation in the Perspective of Legal Theory, in: H. Prakken, A.J. Muntjewerff, A. Soeteman (eds.), Legal knowledge based systems Jurix 94: The Foundations for Legal Knowledge Systems, Lelystad: Koninklijke Vermande 1994, p. 9-18 (par. 3).
R. Dworkin, Law’s Empire, Oxford: Hart Publishing 1998, p. 413.
R. Dworkin, Taking Rights Seriously, Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press 1997, p. 105.
Bij elk rechtsvindingsvraagstuk kunnen we ons voorstellen dat er een verzameling bestaat van alle mogelijke stellingen1 die van belang kunnen zijn voor het oplossen van het vraagstuk, dat wil zeggen voor het vinden van het rechtsgevolg dan wel de mogelijke rechtsgevolgen. Ik noem deze hypothetische verzameling de rechtsvindingsruimte, welke ik aanduid met Σ. Tot de rechtsvindingsruimte behoren in ieder geval alle voor het oplossen van het betreffende vraagstuk relevante feiten en rechtsnormen. Stel bijvoorbeeld dat het een vraagstuk betreft die betrekking heeft op de inkomstenbelasting. In dat geval behoren de relevante bepalingen uit de Wet IB 2001 tot de rechtsvindingsruimte omdat deze bepalingen van belang kunnen zijn bij het vinden van de oplossing.
Tot de rechtsvindingsruimte behoren ook alle stellingen die uit de tot de rechtsvindingsruimte behorende rechtsnormen en feiten kunnen worden afgeleid. Dat impliceert dat de mogelijke rechtsgevolgen ook tot de rechtsvindingsruimte behoren; deze worden namelijk eveneens afgeleid uit de feiten en rechtsnormen, al dan niet in meerdere stappen. Ik zou de rechtsvindingsruimte als volgt willen definiëren:
De rechtsvindingsruimte Σ is de verzameling van alle mogelijke stellingen binnen een specifiek rechtsvindingsproces. Σ bevat mede alle relevante rechtsnormen en feiten, alsmede alle stellingen die kunnen worden afgeleid uit de rechtsnormen, feiten en eerder afgeleide stellingen.
Omdat de rechtsgevolgen ook afgeleide stellingen zijn, behoren die ook tot de rechtsvindingsruimte.
Ik zie de rechtsvindingsruimte als een grote verzameling van informatie waarbinnen de rechtsvinder opereert. Een deel van die informatie brengt de rechtsvinder zelf in. Denk bijvoorbeeld aan de feiten. Een ander deel van de informatie is al voorhanden. Denk daarbij aan het recht, dat is er al voordat het rechtsvindingsvraagstuk zich voordoet.
Dit impliceert dat we al het beschikbare recht kennen, kunnen verzamelen en samen kunnen voegen in een eindige verzameling. De vraag is of dat mogelijk is. Die belangrijke vraag is ook gesteld bij het onderzoek naar ‘legal knowledge based systems’ (kort gezegd: computers die juridisch kunnen redeneren). Brouwer heeft erop gewezen dat bepaalde rechtstheorieën een beter perspectief bieden voor het creëren van legal knowledge based systems dan andere, en dat sommige theorieën wat dat betreft helemaal geen perspectief bieden. Brouwer verwijst daarbij naar Dworkins ‘lawas integrity’.2Als inderdaad geldt dat ‘Lawis not exhausted by any catalogue of rules or principles’, zoals Dworkin beweert,3 dan wordt het lastig om een eindige verzameling van rechtsregels te construeren die gezamenlijk het recht representeren.
Nu is het zo dat veel rechtsnormen, of het nu wettelijke bepalingen zijn, rechtsbeginselen of rechterlijke uitspraken (waarbij uitspraken van de Hoge Raad een rechtsvormend karakter kunnen hebben), geen eenduidige betekenis hebben. Die betekenis krijgen zij door interpretatie, waarbij verschillende afwegingen een rol kunnen spelen. Het is vooraf niet mogelijk om alle mogelijke interpretaties te kennen. Zeker niet als we aannemen dat ook de bijzonderheden van een specifieke casus een rol kunnen spelen bij de interpretatie van een rechtsnorm in dat specifieke geval. Dat neemt niet weg dat we naar mijn idee wel een verzameling kunnen maken van alle niet geïnterpreteerde rechtsnormen en dat we die verzameling tijdens het oplossen van een specifiek rechtsvindingsvraagstuk aan kunnen vullen met verschillende interpretaties van de relevante rechtsnormen. Voor het creëren van een legal based knowledge system is dit wellicht geen oplossing, maar voor mijn model is dit een werkbaar concept.
Bij een onderzoek naar de mogelijke rechtsgevolgen zal de rechtsvinder altijd het recht in acht moeten nemen. (Waarbij ik ervan uitga dat de rechtsvinder dat ook doet.) Een groot deel van de rechtsvindingsruimte is echter ‘virtueel’. Dat zijn de stellingen die uit de feiten en rechtsnormen kunnen worden afgeleid. Zolang de rechtsvinder nog niet met zijn analyse van de mogelijke rechtsgevolgen is begonnen, beschikt hij nog niet over deze afgeleide stellingen en dus ook niet over de definitieve rechtsgevolgen. Bij een voorwaartse rechtsvinding behoren de mogelijke rechtsgevolgen dus slechts ‘virtueel’ tot de rechtsvindingsruimte. Ik heb overigens eerder aangegeven dat bij achterwaartse rechtsvinding de rechtsvinder zich bij aanvang van het rechtsvindingsproces (intuïtief) al een beeld vormt van de mogelijke uitkomsten (zie paragraaf 4.5.1). Dit zijn dan de voorlopige uitkomsten (hypothesen). Ik noem dat echter niet de definitieve uitkomsten. De voorlopige uitkomsten kunnen de definitieve uitkomsten zijn (vaak zal het daar wel op uitkomen), maar dat weet de rechtsvinder pas na voltooiing van het rechtsvindingsproces. De voorlopige hypothesen zijn geen stellingen van de rechtsvindingsruimte die als argument in een afleiding kunnen worden gebruikt. Ze dienen slechts als mogelijk einddoel. Het is aan de rechtsvinder om binnen de rechtsvindingsruimte de juiste stellingen te vinden die het einddoel voldoende kunnen onderbouwen.
Het is overigens geenszins gezegd dat de rechtsvinder alle mogelijke stellingen van de rechtsvindingsruimte blootlegt. Het is denkbaar dat hij binnen de rechtsvindingsruimte slechts één pad bewandelt dat tot een specifiek rechtsgevolg leidt terwijl er wellicht meerdere paden mogelijk zijn die al dan niet tot andere mogelijke rechtsgevolgen leiden. Bij een onzeker rechtsvindingsvraagstuk zijn er altijd meerdere paden. Het is bovendien de vraag of een rechtsvinder wel in staat is om de gehele ruimte te overzien. De ideale rechtsvinder, iemand vergelijkbaar met de door Dworkin ten tonele gevoerde Hercules, ‘a lawyer of superhuman skill, learning, patience and acumen’,4 moet in staat zijn om alles te overzien. Maar een dergelijke ideale rechtsvinder bestaat denk ik niet. Het is niet voor niets dat Dworkin een Griekse held met mythische krachten ten tonele voert.