Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.5.7:3.5.7 Afweging van argumenten
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/3.5.7
3.5.7 Afweging van argumenten
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620512:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Net zoals de som van de waarschijnlijkheid van alle mogelijke uitkomsten in de waarschijnlijkheidsleer altijd gelijk is aan 1.
Zie ook P.P.T. Bovend’Eert en C.A.J.M. Kortmann, Rechterlijke organisatie, rechters en rechtspraak, Deventer: Kluwer 2008, p. 90.
Zie C. Bruijsten, Het leerstuk van het pleitbare standpunt, WFR 2012/366.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Zoals ik hierboven al heb opgemerkt, is de mate van pleitbaarheid afhankelijk van het gewicht van de argumenten. De houdbaarheid van een bepaald standpunt wordt hoger naarmate er meer en/of sterkere argumentatie beschikbaar is voor het ingenomen standpunt. Maar wordt de houdbaarheid van het standpunt dan ook lager naarmate er meer en/of sterkere argumenten zijn voor concurrerende standpunten? Naarmate een concurrerend standpunt meer pleitbaar wordt, wordt het ingenomen standpunt toch minder pleitbaar? Dat is het geval als totale ‘pleitbaarheid’ van alle mogelijke standpunten in een specifiek geval altijd gelijk blijft.1 Ik heb echter geen aanwijzing gevonden in de rechtspraak en literatuur dat in het belastingrecht op die manier gedacht wordt. Rechtspraak is tenslotte geen wiskunde.
Ik denk echter wel dat we tegenargumenten en concurrerende standpunten in de overweging moeten worden meegenomen bij de beoordeling of een pleitbaar standpunt is ingenomen. Ik zal dit laten zien aan de hand van een logische analyse.
Bij een eenvoudige logisch-deductieve afleiding is het voldoende om aan te geven op welke gronden (welke rechtsregel(s) en welke rechtsfeit(en)) tot de conclusie (het rechtsgevolg) is gekomen. Als deze gronden waar zijn, is de conclusie ook waar. In de klassieke logica kunnen we bijvoorbeeld aan de hand van de modus ponens een eenvoudige deductieve afleiding van een rechtsgevolg creëren. Stel we hebben de volgende premissen:
Rechtsregels R: als feit F zich voordoet, dan leidt dat tot rechtsgevolg G.
Feit F.
We kunnen dan ondubbelzinnig afleiden dat G het rechtsgevolg is. Eventuele nieuwe informatie doet binnen de klassieke logica niets af aan deze conclusie. In eenvoudige gevallen zal deze redeneermethode opgaan.
Bij moeilijke gevallen is een conclusie echter niet zonder meer waar. Sterker nog, om na te kunnen gaan in hoeverre een conclusie waar is, zal ook een analyse moeten worden gemaakt van de tegenargumenten. Pas als alle ondersteunende en weerleggende argumenten zijn beoordeeld kan een betrouwbare analyse worden gemaakt van de houdbaarheid van het ingenomen standpunt.
In het belastingrecht is de inhoud van de rechtsnorm en/of het feit vaak afhankelijk van de interpretatie van die rechtsnorm of de kwalificatie van het feit. In een dergelijk geval kunnen we een rechtsgevolg G alleen aanvaarden als vaststaat dat er geen nadere informatie is die een nader licht werpt op rechtsregel R (bijvoorbeeld een uitzondering op die regel) en/of feit F die tot dat rechtsgevolg leiden, dat wil zeggen nadere informatie die het rechtsgevolg G onwaar kan maken. We moeten dan niet alleen kijken naar de premissen R en F, maar ook of er argumenten zijn die R en/of F onwaar kunnen maken. Stel bijvoorbeeld dat de hierboven geponeerde rechtsregel R gebaseerd is op een grammaticale interpretatie. Het is denkbaar dat er na speurwerk in de parlementaire geschiedenis een sterke aanwijzing wordt gevonden dat het niet de bedoeling van de wetgever was dat feit F leidt tot rechtsgevolg G. Een teleologische interpretatie leidt dan wellicht tot een ander rechtsgevolg. Dit is aanvullende informatie die de eerdere conclusie op basis van de grammaticale interpretatie onderuithaalt. De aanvullende informatie kan dan dienen als argument voor een andersluidend rechtsgevolg.
Maar zoals gezegd, in de jurisprudentie en literatuur heb ik tot nu toe geen aanknopingspunt gevonden voor de gedachte dat alle argumenten, dus ook de argumenten voor concurrerende standpunten moeten worden meegenomen bij de beantwoording van de vraag of een bepaald standpunt pleitbaar is. Maar om daaruit te concluderen dat het enkel gaat om de vraag of voor het ingenomen standpunt voldoende argumenten ‘pro’ voorhanden zijn, gaat ook weer een stap te ver. Het zwaartepunt ligt naar mijn idee bij de analyse of er tenminste enige argumentatie ‘pro’ bestaat die de opzet of grove schuld buiten de deur houdt en die niet volledig overschaduwd wordt door argumenten ‘contra’. Zijn de argumenten ‘pro’ wel aanwezig maar minimaal en zijn er wel sterke argumenten tegen het ingenomen standpunt, dan kan naar mijn idee zeer worden betwijfeld of er dan toch nog sprake is van een pleitbaar standpunt.
Wel geldt naar mijn idee dat de argumentatie consistent moet zijn met het belastingrecht, ook al is dat een beperkte eis. Als we het belastingrecht als een consistent systeem aanmerken, dan mag het niet zo zijn dat we een bepaald rechtsgevolg en het tegenovergestelde rechtsgevolg uit het belastingrecht en de relevante feiten af kunnen leiden. Het systeem mag derhalve geen tegenstrijdigheden bevatten. Maar als er in een specifiek geval meerdere elkaar uitsluitende mogelijke rechtsgevolgen zijn die mogelijk pleitbaar zijn, dan moeten wel concluderen dat de consistentie beperkt is. Wel zal een ingenomen standpunt consistent moeten zijn met evidente, niet voor enige twijfel vatbare wettelijke bepalingen en arresten van de Hoge Raad, anders is dat standpunt kansloos. Elk argument dat wordt aangehaald om een dergelijk standpunt te onderbouwen zal namelijk tot een zodanige inconsistentie leiden dat dat argument onvoldoende is om van een pleitbaar standpunt te kunnen spreken. Dit vloeit voort uit het primaat van de democratisch gelegitimeerde wetgever en de doelstelling van de Hoge Raad om de rechtseenheid te bevorderen.2 Daar kan geen enkele belastingplichtige aan voorbij. Ten aanzien van standpunten die in strijd zijn met beleidsbesluiten van de staatssecretaris van Financiën, uitspraken van lagere rechters (die niet ten doel hebben om de rechtseenheid te bevorderen maar slecht in specifieke zaken rechtspreken) en in de literatuur ingenomen standpunten ligt dat al anders. Dergelijke standpunten kunnen best in strijd zijn met genoemde rechtsbronnen en toch pleitbaar zijn. Hier geldt dus geen consistentievereiste.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan helaas geen concreet werkprogramma worden afgeleid voor de beoordeling van een standpunt en de afweging van de standpunten teneinde vast te kunnen stellen of een standpunt pleitbaar is. Bij de analyse of een standpunt al dan niet pleitbaar is, kan aan de hand de jurisprudentie en literatuur wel een aantal (niet keiharde) vuistregels worden opgesteld.3