Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.3.4.3
4.3.4.3 Ongerechtvaardigde verrijking
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS575180:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 10 juli 1990, Helleense Republiek (Griekenland)/Commissie, C-259/87, Jurispr. 1990, p. I-2845, punt 26; GEA 23 november 2004, Dolianova/Commissie, T-166/98, Jurispr. 2004, p. II-3991, punt 160; HvJ EU 16 december 2008, Masdar/ Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, NJ 2009/163, punt 44-47 en HvJ EG 18 juni 2009, Staatssecretaris/Stadeco, C-566/07, Jurispr. 2009, p. I-5295, punt 49. Zie ook subparagraaf 4.4.5 over de ongerechtvaardigde verrijking naar Nederlands recht.
GEA 23 november 2004, Dolianova/Commissie, T-166/98, Jurispr. 2004, p. II-3991, punt 156-162.
GEA 23 november 2004, Dolianova/Commissie, T-166/98, Jurispr. 2004, p. II-3991, punt 84.
GEA 16 november 2006, Masdar/Commissie, T-333/03, Jurispr. 2006, p. II-4377, punt 93-94. Ongerechtvaardigde verrijking heeft ook geleid tot aansprakelijkheid van de Unie op grond van onrechtmatige daad zie GEA 10 oktober 2001, Corus/Commissie, T-171/99, Jurispr. 2001, p. II-2967, punt 55; GEA 23 november 2004, Dolianova/ Commissie, T-166/98, Jurispr. 2004, p. II-3991, punt 162, 178 en HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 44, 47, Asser/ Hartkamp 3-I 2015/79, Hartkamp 2014a, p. 572-575, Van Leuken 2009, Van de Moosdijk 2013.
HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 44-51. Zie over Masdar ook Van Leuken 2009 en Van de Moosdijk 2013.
Artikel 340 VWEU, tweede alinea: “(...) moet de Unie overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden (…).”Het feit dat artikel 340 VWEU ziet op schadevergoeding is waarschijnlijk de reden dat het Gerecht in Dolianova de aansprakelijkheid van de Unie baseerde op een onrechtmatige gedraging van de Unie. GEA 23 november 2004, Dolianova/ Commissie, T-166/98, Jurispr. 2004, p. II-3991, punt 154.
HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 44, 55.
Ook de Franse vertaling bedient zich van het woord ‘restitution’ en niet van het begrip ‘dommages et intérêts’,HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/ 07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 44, 55, 56.
HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 50: “Ondanks die kenmerken kan echter de mogelijkheid om een beroep wegens ongerechtvaardigde verrijking tegen de Gemeenschap in te stellen de justitiabele niet worden geweigerd op grond dat het EG-Verdrag niet uitdrukkelijk in een rechtsmiddel voor een dergelijke actie voorziet. Een uitlegging van de artikelen 235 EG en 288 (nu: o.a. artikel 340 VWEU), tweede alinea, EG die deze mogelijkheid uitsluit, zou leiden tot een resultaat dat in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming zoals dat is erkend door de rechtspraak van het Hof (…).” Het woord rechtsmiddel (opkomen tegen een rechterlijke beslissing) moet hier mijn inziens vervangen worden door rechtsvordering (processuele vordering). Dit is overigens een veel voorkomende vertalingsmisstap in de arresten van het Hof of GEA.
HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761.
Zie voor deze vereisten HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punten 44-46.
In bijvoorbeeld Agrana Zucker herhaalt het Hof dat een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen de Unie mogelijk is, HvJ EU 28 juli 2011, Agrana Zucker, C-309/10, Jurispr. 2011, p. I-7333, punt 52.
GEA 16 november 2006, Masdar/Commissie, T-333/03, Jurispr. 2006, p. II-4377, punt 98-99; HvJ EG 16 december 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 98-99.
GEA 16 november 2006, Masdar/Commissie, T-333/03, Jurispr. 2006, p. II-4377, punt 97; conclusie A-G Mazak, 12 juni 2008, Masdar/Commissie, C-47/07 P, Jurispr. 2008, p. I-9761, punt 47.
De benadering die het Hof volgt, lijkt op de Duitse benaderingswijze. De criteria die het Hof hanteert, verschillen echter met de vereisten in het Duitse rechtssysteem omdat volgens het Hof vereist is dat een persoon een verlies heeft geleden. In Duitsland is niet vereist dat de verrijkingscrediteur een vermogensvermindering heeft geleden (Van Kooten 2002, p. 144, MünchKomm/Schwab 2013, § 812 RdNr. 5). De benaderingswijze van het Hof vertoont ook overeenkomsten met het Nederlandse recht, zie de laatste alinea van subparagraaf 4.4.5.
Zie HvJ EG 27 februari 1980, Just/Deense ministerie, 68/79, Jurispr. 1980, p. 501, punt 26; HvJ EG 9 november 1983, San Giorgio, 199/82, Jurispr. 1983, p. 3595, punt 13; HvJ EG 14 januari 1997, Comateb, Gevoegde zaken C-192/95 tot C-218/95, Jurispr. 1997, p. I-165, punt 27, 32 en HvJ EG 2 oktober 2003, Weber’s Wine World, C-147/01, Jurispr. 2003, p. I-11365, punt 118 met betrekking tot ongerechtvaardigde verrijking als verweermiddel. In het kader van de onrechtmatige daad wordt het begrip ‘ongerechtvaardigde verrijking’ meestal niet gebruikt, maar is het doorberekeningsverweer de concrete uitwerking van de ongerechtvaardigde verrijking, zie Van Leuken 2007, Asser/Hartkamp 3-I 2015/89.
Zie Hartkamp 2011, nr. 18, Hartkamp 2014a, nr. 8 inzake de mogelijkheid voor de Unie om een vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking in te stellen tegen een particulier.
Zie ook Van Leuken 2009, Van de Moosdijk 2013.
156. Verrijking wordt als Unierechtelijk beginsel erkend.1 In het arrest Dolianova oordeelde het Gerecht dat de Unie buitencontractueel aansprakelijk kan zijn wegens een voldoende gekwalificeerde schending van het verrijkingsbeginsel.2 De eis gegrond op een zelfstandige vordering uit ongerechtvaardigde verrijking werd in Dolianova afgewezen door het GEA omdat het Verdrag geen grondslag zou bieden voor een dergelijke vordering.3 Een korte tijd later komt het Gerecht in Masdar daarentegen tot het oordeel dat uit artikel 340 VWEU een zelfstandige vordering uit ongerechtvaardigde verrijking tegen de Unie voortvloeit.4 In het hoger beroep in Masdar bevestigt het Hof het oordeel van het Gerecht.5
157. Artikel 340 VWEU ziet op schadevergoeding. Het is vooralsnog onzeker hoe het Hof de verrijkingsvordering ziet.6 Het Hof lijkt de actie uit ongerechtvaardigde verrijking niet te zien als schadevergoedingsactie. Het voorgaande blijkt zowel uit de Nederlandse versie als uit de Engelse vertaling van het Masdar-arrest. Het woord schadevergoeding wordt niet gebruikt.7 In de Engelse vertaling wordt het woord ‘restitution’ gebezigd, terwijl schadevergoeding met ‘damages’ wordt vertaald.8 Vaststaat dat een benadeelde recht heeft op compensatie, ongeacht hoe het Hof de actie uit ongerechtvaardigde verrijking kwalificeert.
158. Artikel 340 VWEU vormt de rechtsgrond voor een vordering gegrond op het verrijkingsbeginsel omdat het Hof een beperktere uitleg van artikel 340 VWEU in strijd acht met het beginsel van een effectieve rechterlijke bescherming.9 Het Gerecht gaat in op de materiële vereisten die gelden voor de Europeesrechtelijke verrijkingsvordering die voortvloeit uit het verrijkingsbeginsel. Ook het Hof gaat hier in Masdar op in.10 Ik bespreek alleen de vereisten die het Hof heeft geformuleerd. Ten eerste moet sprake zijn van een verrijking van de Unie ten koste van een ander. Op de vraag of dit een directe verrijking moet zijn, is het Hof niet ingegaan. Daarnaast moet de verrijking ongerechtvaardigd zijn, dat wil zeggen dat een geldige rechtsgrondslag ontbreekt.11 Het Hof heeft deze voorwaarden niet nader geconcretiseerd. 12 In Masdar wezen zowel het Gerecht als het Hof de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking overigens af omdat de verrijking van de Unie haar grondslag vond in contractuele verplichtingen terwijl de ongerechtvaardigde verrijking een bron vormt van een niet-contractuele verplichting.13 Het is onduidelijk of de Europese verrijkingsactie een subsidiair karakter draagt. Het Gerecht en A-G Mazak meenden van wel. Het Hof heeft zich daar echter niet over uitgelaten.14 Het Europeesrechtelijke verrijkingsbeginsel bevat kenmerken van de ongerechtvaardigde verrijkingsactie uit rechtsstelsels van verschillende lidstaten.15 Behalve als grondslag voor herstel, kan de ongerechtvaardigde verrijking ook als exceptie dienen tegen het slagen van een vordering uit onverschuldigde betaling of onrechtmatige daad.16
159. Heeft het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking echter tot gevolg dat particulieren jegens elkaar gehouden zijn tot restitutie? Daarover bestaat nog geen duidelijkheid.17 Het Hof kan dezelfde weg bewandelen als het in Francovich en Courage/Crehan heeft gedaan ten aanzien van buitencontractuele schendingen van Unierecht. Dit houdt in dat het Hof de mogelijkheid van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking in een rechtsverhouding tussen een lidstaat en een particulier of tussen twee particulieren afleidt uit het systeem en de fundamentele beginselen van het Unieverdrag.18 De precieze betekenis en reikwijdte van het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking staan nog niet vast. De ontwikkeling is pas gestart. Verdere rechtspraak zal de Europeesrechtelijke actie uit ongerechtvaardigde verrijking moeten verduidelijken.