Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/5.3.1:5.3.1 De rechtspositivistische conceptie van het bepaaldheidsgebod
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/5.3.1
5.3.1 De rechtspositivistische conceptie van het bepaaldheidsgebod
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Asp e.a. 2009, p. 708; Schünemann 1978, p. 6-7, p. 33.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Er zijn drie kenmerken van de rechtspositivistische conceptie van het bepaaldheidsgebod. Het belangrijkste kenmerk is in mijn ogen dat het bepaaldheidsgebod geen afweging toelaat: hoewel wordt erkend dat het recht geen volledige duidelijkheid kan bieden, wordt het normatieve streven van duidelijkheid vastgehouden. De wetgever moet voortdurend streven naar zoveel mogelijk duidelijkheid voor rechtssubjecten, en dat streven is onafhankelijk van de eventuele belangen die met minder duidelijke regelgeving zouden kunnen zijn gediend. De wetgever dient ervoor zorg te dragen dat het recht een minimumwaarborg van rechtszekerheid biedt. De rechter kan weliswaar bijdragen aan het vergroten van rechtszekerheid, maar de verantwoordelijkheid voor de bepaaldheid van het recht wordt in de eerste en voornaamste plaats bij de wetgever gelegd.1 De taak van de rechter is met name te toetsen of aan de minimumeis van bepaaldheid is voldaan. De wetgever mag de normstellende bevoegdheid niet overlaten aan de rechter door gebruik te maken van vage normen. Die strikte taakverdeling tussen wetgever en rechter is het tweede kenmerk van de rechtspositivistische conceptie. In de rechtspositivistische conceptie ligt ten derde de voorkeur bij een objectieve opvatting van rechtszekerheid, waarbij rechtszekerheid niet afhankelijk wordt gemaakt van de normadressaat of het rechtsgebied maar een kwaliteit van wetgeving zelf is. Hooguit kan de rechter bij de toets aan het bepaaldheidsgebod zich afvragen of voor een criteriumfiguur rechten en plichten met voldoende zekerheid en precisie af te leiden waren.