Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/3.4.2:3.4.2 Implementatie van Europees recht
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/3.4.2
3.4.2 Implementatie van Europees recht
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Art. 288 VWEU.
Kristen 2004, p. 39.
HvJ EG 5 februari 1963, 26/62, ECLI:EU:C:1963:1 (Van Gend & Loos).
Art. 288 VWEU.
HvJ EG 10 oktober 1973, 34/73, ECLI:EU:C:1973:101 (Variola), r.o. 10-11; Satzger 2012a, p. 85-86.
Art. 34 lid 2 sub b VEU (oud).
Zie voor het overgangsrecht artikel 9 Protocol 36 bij het Verdrag van Lissabon.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Onder doorwerking van Europees recht worden in dit boek alle wijzen waarop het Europees recht het nationale recht beïnvloedt verstaan. In deze subparagraaf ligt de nadruk op omzetting van richtlijnen en uitvoering van verordeningen, beide verantwoordelijkheden van de wetgever. In de volgende subparagraaf kijk ik naar gedecentraliseerde handhaving van Europees recht, de verantwoordelijkheid van de rechter.
Harmonisatie van materieel strafrecht geschiedt in de eerste plaats door het uitvaardigen van richtlijnen. Richtlijnen zijn ‘verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat’ volgens het werkingsverdrag, maar laten aan de lidstaten de vrijheid vorm en middelen te kiezen om de doelstelling van de richtlijn te bereiken. Ze binden de burger niet rechtstreeks.1 Dit betekent dat richtlijnen moeten worden omgezet in nationaal recht. Dat kan geschieden door aanpassing van de tekst van de wet maar ook door het toevoegen van een omzettingsdoelstelling aan een bestaande bepaling van nationaal recht. In wezen doet de lidstaat dan niets, behalve verklaren dat het nationale recht reeds in overeenstemming is met het Europees recht. Dit wordt wel ‘impliciete omzetting’ genoemd.2 In richtlijnen kan ook de aard van de sanctie en de minimale maximumhoogte daarvan worden voorgeschreven.
Primair recht is, mits het ‘duidelijk en onvoorwaardelijk’ is en geen nadere uitwerking vereist op Europees of nationaal niveau om te kunnen worden toegepast, rechtstreeks toepasselijk.3 Verordeningen zijn eveneens, opnieuw mits ze daartoe inhoudelijk geschikt zijn, rechtstreeks toepasselijk in alle rechtsordes van de Europese Unie.4 Dat betekent dat zij niet hoeven en ook niet mogen worden omgezet in nationaal recht: er geldt een overschrijfverbod.5 Lidstaten moeten soms wel uitvoeringsmaatregelen nemen. Van uitvoering van verordeningen is op het terrein van het strafrecht met name sprake wanneer een nationale strafbaarstelling wordt geïntroduceerd waardoor overtreding van (één of meer bepalingen van) een verordening tot strafbaar feit worden bestempeld. De strafrechtelijke handhaving van Uniebeleid vindt dus vaak plaats door een nationale strafbaarstelling in het leven te roepen die verwijst naar een verordening, waarbij een aparte sanctienorm de strafsoort en de maximumstraf bepaalt.
Tot aan het Verdrag van Lissabon werd in de derde pijler gebruik gemaakt van kaderbesluiten, die nooit rechtstreekse werking kunnen hebben.6 De kaderbesluiten die nog bestaan werken dus op een iets andere wijze door dan richtlijnen en verordeningen.7 Kaderbesluiten moeten altijd worden omgezet in nationaal recht.