Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.4.6.2
4.4.6.2 Artikel 3:305a BW
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS582324:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Kamerstukken II 1991/92, 22486 nr. 3, p. 19-23, Wiggers-Rust 2014, p. 13.
Kamerstukken II 1991/92, 22 486 nr. 3, p. 29-31.
Kamerstukken II 1991/92, 22 486 nr. 3, p. 30. Zie ook Hof Leeuwarden 22 oktober 1997, NJ 1998/251, nr. 27.
Zie voor de motie Dijksma: Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XIII, nr. 14. Zie voor het voorontwerp wetsvoorstel https://www.internetconsultatie.nl/motiedijksma (geraadpleegd op 3 maart 2016).
Voor een kritische noot naar aanleiding van het wetsvoorstel zie Van Duin & Lawant 2015, Stapel & Thuijs 2014.
Artikel 236 Rv. Zie over het gezag van gewijsde onder meer Asser Procesrecht/ Van Schaick 2 2011, hfd. 9.
Zie voor een overzicht Zippro 2009, p. 494.
172. Artikel 3:305a BW luidt:
“Lid 1: Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.”
Voor de ontvankelijkheid van de vordering moet dus zijn voldaan aan de voorwaarde dat de belangenorganisatie een stichting of vereniging met rechtspersoonlijkheid is. Daarnaast moet de vordering in overeenstemming zijn met de statuten van de organisatie en bovendien moet sprake zijn van gelijksoortige belangen van de andere personen wier belang de organisatie behartigt.1 Op grond van artikel 3:305a BW kan bijvoorbeeld schadevergoeding in natura of een verklaring voor recht worden gevorderd. In lid 3 van artikel 3:305a BW is een belangrijke beperking aangebracht van hetgeen gevorderd kan worden. Hierin is namelijk expliciet neergelegd dat geen schadevergoeding in geld kan worden gevorderd. De reden die de wetgever hiervoor aanvoerde, kwam erop neer dat individuele aspecten zoals eigen schuld en causaal verband de schadevergoedingsverplichting beïnvloeden. Daardoor zou geen sprake meer zijn van gelijksoortige belangen.2 Het verbod van art. 3:305a lid 3 BW heeft alleen betrekking op schadevergoedingsvorderingen in geld en dus niet op andere vorderingen in geld. Bijvoorbeeld de betaling van een geldsom in het kader van het leerstuk van de onverschuldigde betaling is wel mogelijk.3 Intussen is naar aanleiding van de motie Dijksma een wetsvoorstel ingediend dat strekt tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie in geld. Bij invoering van het wetsvoorstel wordt dus het verbod in artikel 3:305a BW lid 3 opgeheven.4 In dit proefschrift ga ik niet in op de eventuele gevolgen van de invoering van het concept-wetsvoorstel.5
De rechter kan op grond van artikel 3:305a BW een declaratoir vonnis geven inhoudende dat het mededingingsrecht is geschonden. Dit kan individuele benadeelden helpen bij het krijgen van schadevergoeding. Een belangrijk punt is dat het gezag van gewijsde is beperkt tot zaken tussen dezelfde partijen. De verkregen uitspraak heeft derhalve slechts bindende kracht tussen de belangenorganisatie en de gedaagde onderneming.6 In de literatuur wordt opgemerkt dat een declaratoir vonnis waarin wordt geconstateerd dat een gedraging onrechtmatig is een steun in de rug zal zijn voor de individuele slachtoffers.7