Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.4.6.3
4.4.6.3 Wet collectieve afwikkeling massaschade
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS581121:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Stb. 2005, 340 en 380. Zie ook Klaassen 2013.
Voor de inhoud zie ‘Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet teneinde de collectieve afwikkeling van massavorderingen verder te vergemakkelijken (Wet tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade)’, Kamerstukken II 2011/12, 33126, nr. 2. Voor de inwerkingtreding zie Stb. 2013, 256. Zie ook Ozmis & Tzankova 2012, p. 34. Een van de belangrijkste wijzigingen is dat de beperking van de WCAM tot het homologeren van schikkingen betreffende schadevergoeding is opgeheven door het toevoegen van een nieuw lid 7 aan artikel 7:907 BW.
Zie artikel 1013 lid 3 Rv. Voor voorbeelden van de afwikkeling van omvangrijke zaken op grond van de WCAM zie de DES-zaak (Hof Amsterdam 1 juni 2006, NJ 2005/461), de Dexia-zaak (Hof Amsterdam 25 januari 2007, NJ 2007/427), de Vied’Or-zaak (Hof Amsterdam 29 april 2009, NJ 2009/448), de Shell-zaak (Hof Amsterdam 29 mei 2009, NJ 2009/506), de Vedior-zaak (Hof Amsterdam 15 juli 2009, JOR 2009/325, m.nt. Pijls) en de Converium-zaak (Hof Amsterdam 17 januari 2012, JOR 2012/51 m.nt. De Jong).
Zie artikel 7:907 lid 3 sub f BW.
Artikel 7:908 lid 2 en 3 BW.
Portugal kent ook een opt-out systeem. Een verschil met de Nederlandse regeling is dat in Portugal de benadeelden ervoor kunnen kiezen om op te treden als effectieve procespartij (naast de vertegenwoordiger van de benadeelden). Zie hiervoor en voor een overzicht van de mogelijkheden tot collectief procederen in Europa Voet 2008.
Zie artikel 7:907 lid 1 en artikel 1013 lid 3 Rv.
Arons 2012, hfd. 10 en 11, Croiset van Uchelen & Van der Velden 2009, p. 252, De Jong 2010, Marić 2010, p. 169-171, Polak 2006, p. 2347-2348, Ten Wolde & Peters 2013a, Ten Wolde & Peters 2013b.
Als ik in deze subparagraaf spreek over EU-benadeelden dan bedoel ik niet alleen de benadeelden die woonachtig zijn in de lidstaten van de EU, daarvoor geldt de EEX-Verordening, maar ook benadeelden die wonen in een land dat het EVEX heeft geratificeerd. Dat zijn naast de EU-lidstaten IJsland, Noorwegen en Zwitserland.
Verordening (EG) 44/2001, PbEG 2001, L12/1, Hof Amsterdam 29 mei 2009, Shell,NJ 2009/506, rov. 5.15-5.27, Hof Amsterdam 12 november 2010, Converium I, NJ 2010/683, rov. 2.8-2.12. Nu is deze grondslag neergelegd in artikel 8 EEX (herschikking).
Hof Amsterdam 29 mei 2009, Shell, NJ 2009/506, rov. 5.17, Hof Amsterdam 12 november 2010, Converium I, NJ 2010/683, rov. 2.10.
Arons 2012, p. 327, Kramer 2013, p. 80, Ten Wolde & Peters 2013b, p. 10-11, met verdere verwijzingen.
Hof Amsterdam 29 mei 2009, Shell, NJ 2009/506, rov. 5.15-5.27, Hof Amsterdam 12 november 2010, Converium I, NJ 2010/683, rov. 2.12.
Indien een benadeelde geen inwoner is van een EU-lidstaat of een land dat het EVEX heeft geratificeerd, zal de vraag naar erkenning afgedaan moeten worden met behulp van het commune internationaal privaatrecht van het land van de aangezochte rechter. In veel landen is de erkenning en tenuitvoerlegging van vreemde beslissingen geen formaliteit. Dat betekent dat een nieuwe inhoudelijke behandeling plaats zal moeten vinden. Ter illustratie: in Nederland kunnen krachtens artikel 431 lid 1 Rv beslissingen van buitenlandse rechters niet ten uitvoer worden gelegd.
Zie hiervoor Arons 2012, p. 359-368. Hij behandelt ook de discussies die omtrent dit onderwerp bestaan zoals de discussie of de homologatie van een WCAM-schikking moet worden gezien als beslissing in de zin van artikel 36 EEX en of artikel 45 (oud: artikel 34) EEX aan erkenning en tenuitvoerlegging in de weg staan. Benadeelden buiten Nederland die niet wisten van de homologatie kunnen naar zijn mening onder bepaalde omstandigheden een beroep doen op artikel 45 lid1 sub b (oud: artikel 34 lid 2) EEX.
Ozmis & Tzankova 2012, p. 34. Het NJB wijdde een themanummer aan de afwikkeling van massaschade: NJB 2007, nr. 41.
In dezelfde zin Kramer 2013, p. 76-81.
Hof Den Haag 23 april 1998, EGP/Boston Scientific, IER 1998, nr. 30, p. 170 m.nt. De Wit, Van Engelen 2013, p. 276.
HvJ EG 13 juli 2006, Roche/Primus, C-539/03, Jurispr. 2006, p. I-6535, rov. 42. Voor meer informatie zie Van Engelen 2013, p. 275-277, Kramer 2013, p. 81.
Dit is een vereiste voor de toepassing van artikel 8 EEX. Voor meer informatie over artikel 8 EEX zie sectie 5.2.2.4. Bijvoorbeeld in de Dexia-zaak was (naast het feit dat het ging om meerdere schadeveroorzakers) geen sprake van één feitelijke handeling die bij alle benadeelden de schade had veroorzaakt, HR 5 juni 2009, NJ 2012/ 182 m.nt. Vranken.
173. De procedure van artikel 3:305a BW kan een voortraject zijn voor een collectieve schikking op basis van de WCAM. De WCAM is een aanvulling op de mogelijkheid tot het instellen van een collectieve actie (3:305a BW). De WCAM heeft geleid tot de artikelen 7:907-7:910 BW en de artikelen 1013-1018 Rv en is op 27 juli 2005 in werking getreden.1 Op 1 juli 2013 is de aangepaste WCAM in werking getreden.2 Op grond van de WCAM kan het Hof Amsterdam een schikking tussen de veroorzaker(s) van de schade en een organisatie die de belangen van slachtoffers behartigt, algemeen verbindend verklaren.3 Die belangenorganisatie moet wel voldoende representatief zijn met betrekking tot de belangen van degenen ten behoeve van wie de overeenkomst is gesloten.4 Zodra de overeenkomst verbindend is verklaard, heeft zij tussen partijen de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst waarbij iedere gerechtigde tot schadevergoeding als partij geldt.5 Alle gedupeerden, ook de benadeelden die niet betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst, zijn aan de regeling gebonden en kunnen hieraan rechten ontlenen. Indien benadeelden niet gebonden wensen te zijn aan de verbindend verklaarde besluiten, kunnen ze gebruikmaken van hun ‘opt-out’ mogelijkheid.6 De opt-out mogelijkheid van de WCAM is uitzonderlijk in Europa.7 De WCAM heeft voor de schadeveroorzaker( s) het voordeel dat een veelheid aan schadeclaims in één keer kan worden afgedaan en dat hij in grote mate zekerheid krijgt over zijn financiële verplichtingen. Voor de gedupeerden geldt dat zij zonder een jarenlange juridische procedure binnen afzienbare tijd uitzicht hebben op een schadevergoeding.8
174. Zoals vermeld, kunnen de veroorzaker(s) van de schade en een organisatie die de belangen van slachtoffers behartigt een tussen hen gesloten overeenkomst tot vergoeding van schade, verbindend laten verklaren door het Gerechtshof Amsterdam. Het Amsterdamse Hof is hiertoe bij uitsluiting bevoegd.9 In het kader van mijn proefschrift is de rechtsmacht van het Amsterdamse Hof ten aanzien van buitenlandse benadeelden een interessant punt. Daarnaast doet zich de vraag voor of een WCAM-beschikking van het Hof Amsterdam in het buitenland wordt erkend en kan worden afgedwongen. Als dat niet het geval is, zijn buitenlandse benadeelden niet gebonden aan de schikking en is de WCAM slechts bruikbaar als de gedupeerden van Nederlandse afkomst zijn. Aan beide kwesties is in de literatuur aandacht besteed.10 Logischerwijs onderzoek ik eerst de vraag naar de rechtsmacht van het Amsterdamse Hof. In het kader van de bevoegdheid van het Amsterdamse Hof moeten buitenlandse benadeelden worden onderverdeeld in EU-benadeelden en benadeelden buiten de EU.11 In Shell en Converium baseerde het hof zijn bevoegdheid ten aanzien van EU-benadeelden mede op artikel 4 (oud: artikel 2) juncto artikel 8 (oud: artikel 6) EEX-Verordening.12 Op grond van artikel 4 van de EEX-Verordening kan een persoon worden opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat waar hij woont. Indien er meer verweerders zijn, kan een persoon op grond van artikel 8 lid 1 EEX-Verordening worden opgeroepen voor het gerecht van één van de verweerders indien tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting. Hierbij gaat het hof ervan uit dat de belanghebbenden moeten worden gezien als verweerder in de zin van de EEX-Verordening.13 In de literatuur wordt deze benadering van het hof, mijns inziens terecht, bekritiseerd onder andere omdat het hof op die manier al bevoegdheid kan aannemen zodra één belanghebbende (benadeelde) in Nederland woont.14 Ten aanzien van niet-EU-benadeelden baseerde het Hof Amsterdam zijn bevoegdheid op artikel 3 sub a en c Rv.15 Indien de horde van de bevoegdheid van het hof is genomen, bestaat nog de vraag of de door het Hof Amsterdam gehomologeerde schikkingen worden erkend en kunnen worden afgedwongen in het buitenland. Het antwoord op deze vraag is ja ten aanzien van lidstaten van de EU en landen die het EVEX hebben geratificeerd.16 De erkenning en tenuitvoerlegging worden gebaseerd op artikel 36 (oud: artikel 32) van de EEX-Verordening.17
Het grootste kritiekpunt op de WCAM is dat de regeling een vrijwillig karakter heeft. Indien partijen niet willen schikken, schiet de WCAM tekort omdat het instellen van een collectieve claim ter vergoeding van massaschade niet mogelijk is in het Nederlandse systeem. Volgens Ozmis en Tzankova hoeft deze beperking geen hinderpaal te vormen, omdat empirische studies uitgewezen hebben dat in de meeste gevallen van massaschade het geschil kan worden afgehandeld met een schikking tussen de betrokken partijen.18
175. Afhankelijk van hoe de Europese discussie over collectieve acties zich ontwikkelt, kan het zo zijn dat de WCAM en artikel 3:305a BW moeten worden aangepast aan de eisen van Unierecht. Zo is het onzeker of de optout mogelijkheid kan blijven of dat er een opt-in mogelijkheid voor in de plaats moet komen.19 Naast de onzekerheid over de opt-out mogelijkheid, baart de manier waarop het Amsterdamse Hof zijn internationale rechtsmacht creëert zorgen. In de jaren 90 speelde een soortgelijke kwestie ten aanzien van grensoverschrijdende octrooiprocedures. Het Hof ’s-Gravenhage hanteerde de zogenaamde ‘spin in het web’ theorie. Het nam (internationale) rechtsmacht aan indien de gedaagden (i) behoorden tot één concern, (ii) identieke producten op de markt brachten, en (iii) handelden op basis van een gemeenschappelijk plan.20 Het HvJ EU overwoog in Roche/Primus dat artikel 8 (oud: artikel 6) EEX:
“niet van toepassing is in een geschil ter zake van een inbreuk op een Europees octrooi waarbij (…) verschillende vennootschappen zijn gedagvaard uit verschillende lidstaten voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van slechts een van hen.”21
Het is interessant of het Hof Amsterdam in de toekomst een prejudiciële vraag zal stellen ten aanzien van zijn rechtsmacht bij een WCAM-beschikking en wat het antwoord van het HvJ EU zal zijn in een dergelijk geval. Gezien de hierboven weergegeven redenering van het Hof in Roche/Primus, vermoed ik dat het HvJ EU ten aanzien van WCAM-beschikkingen indien er meer dan één schadeveroorzaker is een soortgelijk oordeel zal geven als in Roche/Primus. Daarnaast is het de vraag of tussen de vorderingen van de verschillende benadeelden een zo nauw verband bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting.22