Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.1
6.1 Inleiding
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 5 juli 2007, C-321/05, ECLI:EU:C:2007:408 (Kofoed), r.o. 45; HvJ EG 16 juni 2005, C-105/03, ECLI:EU:C:2005:386 (Pupino).
Walker 2003 p. 4; Amstutz 2005; Claes 2006 p. 35-36; Huomo-Kettunen 2013.
Amstutz 2005; Daarnaast kan conforme interpretatie het – als onrechtvaardig beschouwde – verschil in rechtsbescherming verkleinen tussen burgers die te maken hebben met de overheid en burgers die te maken hebben met andere burgers. Richtlijnen hebben immers geen rechtstreekse horizontale werking, maar conforme interpretatie is niet aan die beperking gebonden. Zie Drake 2005; Betlem 2007, p. 111.
Betlem 2002, p. 402; Concl. A-G F.G. Jacobs van 27 januari 1994 bij HvJ EG 3 maart 1994, C-316/93, ECLI:EU:C:1994:82 (Vaneetveld), punt 31; over privaatrechtelijke situaties: Craig & De Búrca 2011, p. 206-207.
Wissink 2001, p. 254-255; Loth 2014, p. 11; Brechmann 1994, p. 25-30; Wiarda/Koopmans 1999, p. 53-60. Anders: Canaris 2002, p. 56.
Chalmers, Davies & Monti 2010, p. 296; Sørensen 2008, p. 319-327; Altena 2013.
Om woordherhalingen te voorkomen zal ik kortheidshalve spreken van ‘grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid’.
In dit hoofdstuk borduur ik voort op de in hoofdstuk 4 verdedigde stelling dat voor het vestigen van strafrechtelijke aansprakelijkheid in het Europees strafrecht een wettelijke grondslag is vereist. Het gaat in dit hoofdstuk daarom slechts om de taak van de rechter bij de interpretatie van bestaande strafbepalingen en niet om het creëren van nieuwe delicten.
De interpretatie en toepassing van strafbepalingen wordt in het Europees strafrecht zeer sterk beïnvloed door het Europees recht. De nationale rechter heeft de plicht om alle (straf)bepalingen die onder de reikwijdte van het Europees recht vallen te interpreteren in het licht van de bewoordingen en doelstellingen van het Unierecht. In deze plicht tot Europeesrechtconforme interpretatie is de invloed van de Unie op rechterlijke rechtsvinding zeer zichtbaar. Dit thema is daarom ook al veelvuldig aan de orde gesteld in de wetenschappelijke literatuur. Door het nationale recht conform het Europees recht te interpreteren draagt de strafrechter bij aan een correcte implementatie van Unierecht. In dit hoofdstuk staat conforme interpretatie als doorwerkingsmechanisme en conflictregel centraal: wanneer er een conflict bestaat tussen nationaal en Europees recht, moet de rechter in eerste instantie proberen dit conflict op te lossen door het nationale recht uit te leggen op een wijze die strookt met het Europees recht. Die plicht bestaat ook indien de verdachte daarvan mogelijk negatieve consequenties ondervindt.1 In dat geval wordt relevant hoe de rechter gevolg kan geven aan die plicht zonder de grenzen van zijn interpretatie- en toepassingsvrijheid te overschrijden. Wanneer er geen conflict bestaat, is conforme interpretatie onproblematisch voor het legaliteitsbeginsel.
De conforme-interpretatieplicht heeft consequenties voor de wijze waarop de rechter nationaal recht moet uitleggen, dus op het proces van interpretatie. Het Hof schrijft niet dwingend voor tot welk resultaat de nationale rechter moet komen. Sterker nog: in sommige gevallen is een Europeesrechtconforme interpretatie zelfs niet toegestaan: het Hof stelt op grond van het legaliteitsbeginsel grenzen aan de uitleggingsplicht. Als geen richtlijnconform resultaat kan worden bereikt met de uitleg van een nationale bepaling, moet worden onderzocht of de bepaling van Europees recht rechtstreekse werking heeft en de plaats kan innemen van de nationale bepaling. Dat laatste is echter in het materiële strafrecht niet mogelijk: strafrechtelijke aansprakelijkheid mag niet rechtstreeks worden gebaseerd op een richtlijn. Heeft de bepaling van Europees recht geen rechtstreekse werking, dan zal de nationale bepaling buiten toepassing gelaten moeten worden voor zover deze in strijd is met de richtlijn. Waar het nationale recht echter te weinig strafrechtelijke aansprakelijkheid vestigt, en dat is de situatie die hier wordt bestudeerd, biedt het buiten toepassing laten van de strafbepaling geen soelaas.
Conforme interpretatie is een bijzondere conflictregel omdat niet op voorhand vaststaat dat het conflict ook daadwerkelijk op die manier opgelost gaat worden. Niet iedere bepaling leent zich er immers voor om tot een Europeesrechtconform resultaat te leiden. Conforme interpretatie wordt, omdat niet vaststaat of het normconflict daadwerkelijk kan worden opgelost, gezien als een uitdrukking van een heterarchische verhouding tussen de rechtsordes, in plaats van een hiërarchische.2 Om deze reden heeft het bezielde pleitbezorgers die het zien als een effectieve methode van harmonisatie die minder diep ingrijpt in de nationale rechtsorde dan rechtstreekse werking.3 Er is echter ook kritiek op de werking van het mechanisme. Met name vanuit publiekrechtelijke hoek worden vraagtekens geplaatst bij de mogelijke spanning die kan ontstaan met rechtszekerheid en de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid.4 Als de rechter verplicht is een strafbepaling in uitbreidende zin uit te leggen, komt het legaliteitsbeginsel onder druk te staan. Bovendien is opgemerkt dat de invloed van het Europees recht leidt tot een minder sterke binding van de rechter aan de nationale wet en een verkleinde invloed van de nationale wetgever.5 Het is de vraag of in die situatie de democratische legitimiteit van het strafrecht nog afdoende is gewaarborgd. Daar komt bij dat de reikwijdte van de plicht niet geheel duidelijk is.6 In dit hoofdstuk wordt onderzocht hoe de als gevolg van de opkomst van het Europees strafrecht veranderde institutionele context invloed heeft op het rechtsvindingsproces en de wijze waarop het legaliteitsbeginsel de doorwerking middels conforme interpretatie begrenst. In dit hoofdstuk ligt kortom het zwaartepunt bij de verplichtingen voor de strafrechter wanneer hij geharmoniseerde strafbepalingen toepast, en de gevolgen die deze verplichtingen hebben voor het nationale strafrecht.
In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen de normen voor de rechter die de interpretatie van strafbepalingen beheersen en normen die betrekking hebben op de toepassing van de strafbepaling in het concrete geval.7 Dit onderscheid tussen interpretatie en toepassing is nodig om te kunnen zien hoe de strafrechtelijke jurisprudentie van het Hof van Justitie verschilt van diens mededingingsrechtelijke jurisprudentie, en van de uitleg van de grenzen aan interpretatievrijheid van het EHRM. De onderhavige analyse mondt uit in de conclusie dat de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid in het Europees recht en in het Nederlandse recht vooral verschillen in de wijze waarop normering van de rechterlijke taak plaatsvindt, zonder dat dit tot grote verschillen in resultaten hoeft te leiden.
In de eerstvolgende paragraaf, paragraaf 6.2, wordt rechterlijke interpretatie besproken vanuit rechtstheoretisch perspectief, voor zover hier relevant. Het doel daarvan is het scheppen van een kader waarbinnen de verschillende benaderingen van de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid, alsook de verschillende opvattingen over conforme interpretatie, systematisch kunnen worden geanalyseerd. Drie onderwerpen komen aan de orde. Het eerste is de facetten die kunnen worden onderscheiden in het interpretatieproces: de interpretatiemethoden en hun onderlinge rangorde. Beide spelen een belangrijke rol in het analyseren van de aard van de conforme-interpretatieplicht later in het hoofdstuk. Ten tweede wordt de vraag aan de orde gesteld of het überhaupt mogelijk is de rechter te binden aan de wet: is het mogelijk onderscheid te maken tussen analogische en extensieve interpretatie, en is het mogelijk helder af te grenzen welke interpretaties nog binnen de grenzen van de tekst blijven, en welke niet? Ook wordt onder meer gekeken op welke wijze kan worden beargumenteerd dat de rechterlijke interpretatievrijheid aan grenzen is gebonden. Zo kan worden gesteld dat de rechter slechts een bepaalde catalogus aan interpretatiemethoden mag aanwenden en dat hij sommige daarvan moet laten prevaleren boven andere (grenzen aan het proces van interpretatie); dat de rechter vrij is in het proces, maar dat een uitkomst die de rechtszekerheid compromitteert niet is toegestaan (grenzen aan het product of resultaat van interpretatie); of dat de rechter een bepaalde uitleg niet met terugwerkende kracht mag toepassen (grenzen aan de toepassing van een gegeven interpretatie in het concrete geval).
In paragraaf 6.3 wordt geschetst welke gevolgen de rechtspositivistische en rechtenconceptie van het legaliteitsbeginsel hebben voor de rechterlijke interpretatievrijheid.8 Omdat bij conforme interpretatie twee niveaus van regelgeving betrokken zijn en dus ook twee wetgevers, wordt bijzondere aandacht besteed aan de vraag wat de rol is van de wil van de wetgever in die twee concepties. Waar interpretatie in de rechtspositivistische conceptie gericht is op het achterhalen van de communicatieve inhoud van de wet, ligt de nadruk in de rechtenconceptie meer op het construeren van een autonome betekenis van de wet, grotendeels onafhankelijk van de intenties van de wetgever.
Paragraaf 6.4 gaat vervolgens over de wijze waarop het Hof van Justitie het Europees recht uitlegt. De wijze waarop Europees recht geïnterpreteerd moet worden is relevant voor de rechter in het kader van zijn conforme-interpretatieplicht. Na de beschrijving van de door het Hof gebruikte methoden bij de interpretatie van primair en secundair recht, wordt bijzondere aandacht besteed aan het bestaan van verschillende taalversies van Europese wetgeving en de wijze waarop het Hof daarmee omgaat. Vervolgens wordt het mensenrechtelijke kader voor rechtsvinding zoals dat is ontwikkeld door het EHRM geschetst. Tot slot wordt de vraag beantwoord of het Hof van Justitie zich bij de uitleg van richtlijnen en verordeningen die relevant zijn voor het afbakenen van strafrechtelijke aansprakelijkheid op nationaal niveau, gebonden acht aan het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel van artikel 49 Hv.
In paragraaf 6.5 komt de kern van dit hoofdstuk, te weten de jurisprudentie van het Hof van Justitie over conforme interpretatie, aan bod. Daarbij worden de plicht, alsmede de begrenzingen ervan, uitvoerig geschetst aan de hand van de jurisprudentie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de vraag welke invloed die plicht heeft op de verschillende facetten van het interpreteren (de interpretatiemethoden en hun onderlinge verhouding). Die informatie is nodig om te kunnen zien wat eigenlijk de aard van de conforme-interpretatieplicht is. Is het de verplichting om een bepaalde methode aan te wenden, en zo ja is conforme interpretatie dan een zelfstandige methode of een afgeleide van de bekende interpretatiemethoden? Of is de conforme-interpretatieplicht toch meer een resultaatverplichting, waarbij de wijze waarop dat resultaat wordt bereikt niet relevant is?
Paragraaf 6.6 gaat ten slotte over de wijze waarop de Nederlandse strafrechter invulling geeft aan de plicht tot conforme interpretatie, en hoe die op zijn beurt daarbij een evenwicht zoekt en/of vindt tussen de plicht tot conforme interpretatie en de plicht tot het waarborgen van de rechtszekerheid. Daarbij wordt onderzocht of in de rechtspraak van de Hoge Raad verschillen waarneembaar zijn naar gelang het rechtsgebied dat centraal staat: is de Hoge Raad in strafrechtelijke zaken bijvoorbeeld eerder geneigd een conforme interpretatie niet mogelijk te achten? Bovendien wordt gekeken of er verschillen bestaan tussen de Hoge Raad en de feitenrechter in hun bereidheid een Europeesrechtconforme uitleg aan het nationale recht te geven.
Het hoofdstuk sluit af met een deelconclusie in paragraaf 6.7.