Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht in het Nederlandse materiële strafrecht
Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/1.3:1.3 Onderzoeksmethoden
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/1.3
1.3 Onderzoeksmethoden
Documentgegevens:
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Dupont heeft het legaliteitsbeginsel en andere uitgangspunten van het strafrecht ‘kritischnormatieve’ beginselen genoemd. Het kritische duidt op de mogelijkheid de beginselen te gebruiken als criteria ter beoordeling van de rechtmatigheid van het strafrecht. Het normatieve duidt op de regulatieve functie die de beginselen hebben ten opzichte van strafrechtelijk overheidsbeleid: de overheid is aan de beginselen gebonden. Zie Dupont 1979, p. 6-7.
Klip 2016, p. 10-11.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het onderzoek is voor verschillende onderdelen van verschillende methodes en theoretische gezichtspunten gebruik gemaakt.
Onderzoek naar het legaliteitsbeginsel vereist een nadere uitwerking van wat onder dat legaliteitsbeginsel precies wordt verstaan. Het legaliteitsbeginsel vervult in dit boek twee functies: het is voorwerp van onderzoek, maar vormt ook het toetsingskader voor het handelen van de verschillende actoren.1 Met andere woorden: niet alleen wordt onderzocht hoe actoren het legaliteitsbeginsel vormgeven, ook wordt gekeken naar de gevolgen die dat heeft voor het verwezenlijken van de fundamenten van het legaliteitsbeginsel. In hoofdstuk 2 wordt een kader geformuleerd waarin de belangrijkste begrippen in hun onderlinge samenhang worden beschreven. Daarbij wordt blootgelegd welke verschillende opvattingen in de literatuur en praktijk worden gehuldigd over het legaliteitsbeginsel, rechtszekerheid en staatkundige machtsverdeling. Vervolgens worden normatieve uitgangspunten geformuleerd door stelling te nemen en de begrippen van een definitie te voorzien. Wanneer doorheen het boek stelling wordt ingenomen over de actuele of wenselijke vormgeving van het legaliteitsbeginsel, gebeurt dat tegen de achtergrond van dit toetsingskader.
De beantwoording van de eerste onderzoeksvraag naar de vormgeving van het legaliteitsbeginsel in het Europees strafrecht berust op een analyse van rechtspraak op Europees en Nederlands niveau, en in mindere mate op wetgeving en documenten afkomstig van de verschillende instanties. De reden dat met name een rechtspraakanalyse dienstig wordt geacht aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen, is dat de doorwerking van het Europees recht voor een belangrijk deel vorm krijgt in de jurisprudentie. Klip heeft het Europees strafrecht vanwege de belangrijke rol van jurisprudentie, gecombineerd met het bestaan van relatief open wetgeving, getypeerd als ‘a kind of common law’ dat zich ontwikkelt op een wijze vergelijkbaar met de Angelsaksische common law stelsels.2 Die typering heeft gevolgen voor de wijze waarop het Europees strafrecht het best kan worden bestudeerd. Het is niet mogelijk een goed beeld te krijgen van het Europees strafrecht zonder de jurisprudentie, zowel van de Europese als van nationale rechters, diepgravend te bestuderen. Voorrang, rechtstreekse werking, conforme interpretatie en staatsaansprakelijkheid zijn immers door het Hof van Justitie geformuleerd en zijn niet verankerd in de verdragen. Het legaliteitsbeginsel is weliswaar opgenomen in het Handvest van de Grondrechten, maar werd ook daarvoor al erkend door het Hof van Justitie. De verhouding tussen doorwerking en het legaliteitsbeginsel krijgt dus voornamelijk vorm in de jurisprudentie van het Luxemburgse Hof. De doorwerkingsmechanismen leunen op hun beurt zeer sterk op de nationale rechter. Pas bij de nationale strafrechter is er daadwerkelijk sprake van interactie van de rechtsordes, en dáár moet dus ook de uiteindelijke spanning tussen effectiviteit en legaliteit worden opgelost. Dit betekent dat op beide niveaus de rechter wordt gezien als de actor die een belangrijke rol speelt bij de vormgeving van het legaliteitsbeginsel en waarbij de invulling van het legaliteitsbeginsel ook goed te bestuderen is. Een uitzondering daarop is hoofdstuk 5 over het bepaaldheidsgebod, waarvoor meer dan in de andere hoofdstukken ook onderzoek is gedaan naar de rol van de Europese en nationale wetgever. Per hoofdstuk zal waar nodig nader worden aangegeven op welke wijze materiaal is geselecteerd.
Deze sterk op de jurisprudentie gerichte werkwijze en de oriëntatie op de deelnormen sluiten goed op elkaar aan. In de rechtspraak gaat het immers meestal niet om schending van ‘het legaliteitsbeginsel’, maar staat schending van één of meer concrete deelnormen centraal. Die maken het ook mogelijk precies aan te geven door wie, met welke gedraging en op welke wijze het legaliteitsbeginsel is geschonden. Het oordeel dat de wetgever een onvoldoende bepaalde norm heeft geformuleerd is preciezer en informatiever dan het oordeel dat het legaliteitsbeginsel is geschonden. Aangezien de deelnormen aanzienlijk van elkaar verschillen, moet per hoofdstuk worden bekeken welke conceptuele handvatten nodig zijn voor een goed begrip van de deelnorm in een meerlagige context. Ook worden, indien relevant, de rechtspositivistische en rechtenconceptie van het deelbeginsel geschetst.
De complexe context van het Europees strafrecht waarin het legaliteitsbeginsel functioneert wordt geduid met de theorie van constitutioneel pluralisme. Het constitutioneel pluralisme fungeert als verklaringsmodel en als methodisch uitgangspunt. Dit uitgangspunt wordt verantwoord in hoofdstuk 3.
Een laatste opmerking over het gebruik van theorie en methoden is dat in de hoofdstukken 5 en 6 gebruik zal worden gemaakt van inzichten uit de taalwetenschap. In discussies over het legaliteitsbeginsel speelt namelijk vaak de vraag of naleving van het bepaaldheidsgebod en binding van de rechter aan de wet wel mogelijk is. Taal, zo luidt het argument, is naar haar aard ongeschikt om te voorzien in strikte afbakeningen. Met behulp van basale inzichten uit met name de semiotiek zal worden getracht de rechtspositivistische legaliteitsconceptie in overeenstemming te brengen met recente inzichten uit de taalwetenschap.