Het bestreden arrest vermeldt per abuis dat het is uitgesproken op 22 december 2021.
HR (Parket), 19-12-2023, nr. 21/05162
ECLI:NL:PHR:2023:1158
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
19-12-2023
- Zaaknummer
21/05162
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2023:1158, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:232
Conclusie 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 345.1 Sv. Aanstonds mondeling uitspraak doen waarbij in het eindvonnis of arrest voor de motivering van de uitspraak wordt verwezen naar het p-v van de tz waarop de uitspraak is gedaan. Toegestane werkwijze? Het schriftelijke vonnis of arrest dat moet worden opgemaakt nadat aanstonds uitspraak is gedaan moet voldoen aan de eisen die de wet aan een (al dan niet verkort) vonnis of arrest stelt. I.c. diende het (verkorte) arrest de strafmotivering in te houden en mocht niet worden verwezen naar de passage in het p-v van de tz die als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Het middel is terecht voorgesteld, maar behoeft niet tot cassatie te leiden wegens het ontbreken van een voldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging. De conclusie strekt tot verwerping van het casatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05162
Zitting 19 december 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
1. De verdachte is bij arrest van 8 december 20211.door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens "mishandeling", veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt, M.J. van Berlo en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel
3.1
Het middel klaagt dat het “mondeling gewezen arrest”, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting, ten onrechte niet de bewezenverklaring bevat en dat het bestreden arrest ten onrechte niet de redenen bevat die in het bijzonder de straf hebben bepaald. Beide verzuimen zouden tot nietigheid moeten leiden.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 juli 2020 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een elleboogstoot tegen het hoofd te geven en hem tegen het lichaam te slaan.”
3.3
Het bestreden arrest houdt verder, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof heeft onmiddellijk na het onderzoek ter terechtzitting mondeling uitspraak gedaan in aanwezigheid van de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman. De bewijsoverwegingen zijn opgenomen in het proces-verbaal van die zitting en dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
(…)
Oplegging van straf
Het hof heeft onmiddellijk na het onderzoek ter terechtzitting uitspraak gedaan in aanwezigheid van verdachte en diens raadsman. De strafoplegging is toen mondeling gemotiveerd. Deze motivering wordt opgenomen in het proces-verbaal van die zitting en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De aldus gemotiveerde strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.”
3.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2021 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
(…)
Als raadsman van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.
(…)
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben van mening dat het fout was wat er is gebeurd, het had niet zo moeten gebeuren. Maar ik kan geen taakstraf doen, omdat ik me moet voorbereiden op een belangrijke wedstrijd. De raadsman deelt mede dat er in hoger beroep geen beroep op noodweer zal worden gedaan en dat het appel alleen is gericht tegen de strafmaat.
(…)
De zitting wordt onderbroken voor beraadslaging.
Na hervatting van de zitting verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.
De voorzitter deelt mee, als beslissing van het hof, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft mishandeld door hem een elleboogstoot tegen het hoofd te geven en tegen het lichaam te slaan. Het hof acht dit feit dat op de tenlastelegging is uitgeschreven wettig en overtuigend bewezen zoals in het latere schriftelijke vonnis is opgenomen. Het feit is strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Met betrekking tot de strafmaat heeft het hof gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het werd gepleegd en de persoon van de verdachte.
Het hof heeft ter terechtzitting niet de indruk bekomen dat verdachte oprechte spijt heeft van wat er is gebeurd. De verantwoordelijkheid ligt primair bij hemzelf, maar verdachte heeft ter terechtzitting veel gesproken over de schuld van de ander. Het lijkt verdachte vooral te spijten dat hij nu zelf verdachte is in een strafzaak. Verder is het hof van oordeel dat het gaat om een ernstig agressief feit, waaraan aangever letsel heeft overgehouden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf gelet op de ernst van het feit, de documentatie van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Alles afwegende acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair 15 uren hechtenis op zijn plaats. Naar het oordeel van het hof moet het redelijkerwijs mogelijk zijn om deze taakstraf in te passen in het leven van verdachte.
Daarnaast acht het hof een stevige stok achter de deur noodzakelijk om herhaling te voorkomen. Het hof is van oordeel dat een voorwaardelijke taakstraf, zoals de politierechter heeft opgelegd, daartoe niet volstaat. Het hof heeft daarbij gelet op de ernst van het feit en het beperkte inzicht in de strafwaardigheid van zijn eigen handelen. Het hof acht daarom een vrijheidsstraf - in voorwaardelijke vorm - passend en geboden. Het hof acht daarom het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat tegen het arrest binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.”
3.5
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de door het hof gehanteerde methode, die erop neerkomt dat het hof kennelijk op de terechtzitting arrest heeft gewezen en uitspraak heeft gedaan en daarbij voor wat betreft de bewezenverklaring heeft verwezen naar het feit ‘zoals in het latere schriftelijke vonnis is opgenomen’, een niet volgens de wet toegestane of mogelijke methode is, omdat een dergelijke methode in strijd is met art. 1 Sv, zodat het (mondeling gewezen) arrest aan nietigheid leidt. Daaraan zou niet afdoen dat het hof nadien een ‘verkort arrest’ heeft opgesteld bevattende onder meer de bewezenverklaring. Mocht de Hoge Raad dit anders zien en van oordeel zijn dat dit ‘verkort arrest’ moet worden beschouwd als het arrest als bedoeld in de artikelen 357 e.v. Sv, dan bevat dit stuk volgens de stellers van het middel ten onrechte niet de redenen die in het bijzonder de straf hebben bepaald, zodat het arrest (ook) om die reden nietig is. Ook hieraan zou niet afdoen dat het ‘verkort arrest’ vermeldt dat de motivering van de strafoplegging mondeling is gedaan en hetgeen daarover in het proces-verbaal is vermeld als ‘hier herhaald en ingelast’ dient te worden beschouwd, nu het ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke art. 359 Sv uitdrukkelijk eist dat het vonnis/arrest in het bijzonder de redenen opgeeft die de straf hebben bepaald.
3.6
Ik merk allereerst op dat zich in het onderhavige geval niet de situatie voordoet waarin sprake is van het mondeling uitspreken van het arrest door de enkelvoudige kamer van het hof, waarvoor de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) geldt. In het onderhavige geval is sprake van het door de meervoudige kamer van het hof aanstonds uitspraak doen als bedoeld in art. 345 lid 1 Sv.
3.7
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Artikel 345 Sv:
“1 Na afloop van het onderzoek wordt dit door den voorzitter gesloten verklaard en wordt hetzij aanstonds de uitspraak gedaan, hetzij door den voorzitter mondeling medegedeeld, wanneer zij, volgens de bepaling der rechtbank zal plaats vinden.
(…)
3 In geen geval mag de uitspraak later plaats vinden dan op den veertienden dag na de sluiting van het onderzoek. Daarbij kan volstaan worden met het uitspreken van een verkort vonnis.”
- Artikel 350 Sv:
“Indien het onderzoek in artikel 348 bedoeld, niet leidt tot toepassing van artikel 349, eerste lid, beraadslaagt de rechtbank op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door den verdachte is begaan, en, zoo ja, welk strafbaar feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt de rechtbank over de strafbaarheid van den verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.”
- Artikel 358 Sv:
“1 In de gevallen van artikel 349, eerste lid, bevat het vonnis de daarbij vermelde beslissingen.
2 In de andere gevallen bevat het vonnis de beslissing der rechtbank over de punten, bij artikel 350 vermeld.
3 Wordt, in strijd met het te dien aanzien door den verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, artikel 349, eerste lid, niet toegepast of aangenomen dat het bewezen verklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daaromtrent bepaaldelijk eene beslissing.
4 Het vonnis vermeldt verder, in geval van oplegging van straf of maatregel, de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
5 Alles op straffe van nietigheid.”
- Artikel 359 Sv:
“2 De beslissingen vermeld in de artikelen 349, eerste lid, en 358, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
(…)
5 Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
6 Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet. Het vonnis vermeldt welk gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf, gelet op de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd.
(…)
8 Alles op straffe van nietigheid.
- Artikel 365 lid 1 Sv:
“Het vonnis wordt binnen tweemaal vier en twintig uren na de uitspraak onderteekend door de rechters die over de zaak hebben geoordeeld, en door den griffier die bij de beraadslaging tegenwoordig is geweest.”
3.8
Het middel stelt de vraag aan de orde welke eisen er gelden als de rechtbank of het hof aanstonds uitspraak doet, als bedoeld in art. 345, eerste lid, Sv. Het werpt daarbij onder meer de vraag op of in het schriftelijke eindvonnis of arrest voor de motivering van de uitspraak mag worden verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting waarop die uitspraak is gedaan. Dit is niet de eerste keer dat een dergelijke vraag in cassatie aan de orde komt. Mijn toenmalig ambtgenoot Knigge heeft deze vraag in zijn conclusie voor HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:32142.al eens ambtshalve opgeworpen en hij kon het zich voorstellen dat de Hoge Raad die zaak zou aangrijpen om te verduidelijken wat rechtens is. In die zaak had de meervoudige kamer - van hetzelfde hof als in de onderhavige zaak3.- aanstonds uitspraak gedaan na afloop van het onderzoek ter terechtzitting en werd in de strafmotivering in het verkorte arrest verwezen naar de motivering zoals opgenomen in het proces-verbaal van die zitting. De Hoge Raad deed de middelen in die zaak echter af met de aan art. 81 RO ontleende motivering, zodat de gewenste duidelijkheid over wat rechtens juist is toen niet expliciet is gemaakt.
3.9
Hoewel het door een meervoudige kamer direct na afloop van het onderzoek ter terechtzitting uitspraak doen niet gebruikelijk is, biedt art. 345 lid 1 Sv daarvoor wel de mogelijkheid.4.In zijn hiervoor genoemde conclusie merkt Knigge op dat deze mogelijkheid in de praktijk wel wordt benut in gevallen waarin de verdachte wordt vrijgesproken, in het bijzonder als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Hij merkt daarbij op dat de wet geen onderscheid maakt, zodat ook andere einduitspraken ‘aanstonds’ kunnen worden gedaan. Een reden om een veroordelend vonnis aanstonds uit te spreken zou volgens hem kunnen zijn om een aansluitende tenuitvoerlegging met andere veroordelingen mogelijk te maken. Ook kan worden gedacht aan een ‘pedagogisch’ motief: de rechtbank kan het van belang achten dat de verdachte, die mogelijk niet zal terugkomen voor de uitspraak, de motivering van in het bijzonder de straf aanhoort.
3.10
Na een korte uiteenzetting over het mondeling uitspreken van het vonnis door de alleensprekende rechter en de mogelijkheid die art. 283 Sv de rechtbank biedt om zonder onderzoek van de zaak zelf de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechtbank of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uit te spreken, gaat Knigge in de genoemde conclusie in op de vraag hoe het ‘aanstonds’ uitspreken van het vonnis of arrest op grond van art. 345 lid 1 Sv zich verhoudt tot de beraadslagingsvoorschriften van de artikelen 348 en 350 Sv en tot het - voor de onderhavige zaak relevante - vereiste van een schriftelijk vonnis dat voldoet aan het bepaalde in de artikelen 357 Sv e.v. Zijn conclusie houdt hierover het volgende in:
“3.9.
(…) Geldt ook ingeval van een aanstonds uitgesproken vonnis dat de voorafgaande beraadslaging dient plaats te vinden na de sluiting van het onderzoek op de zitting en dat het vonnis op schrift moet zijn gesteld voordat het wordt uitgesproken? Blok en Besier lijken beide vragen bevestigend te beantwoorden. Omdat aan de uitspraak “uit den aard der zaak de beraadslaging vooraf behoort te gaan, “alsmede het opstellen van het vonnis”, moet het begrip ‘aanstonds’ volgens hen niet in al te letterlijke zin worden opgevat. Het zal intussen niet steeds nodig zijn, zo voegen zij daaraan toe, dat de terechtzitting hiervoor wordt geschorst en dat de rechtbank zich in raadkamer terugtrekt. In “zéér eenvoudige zaken” achten zij het mogelijk dat de leden van de rechtbank “ter terechtzitting even overleg plegen en dat het vonnis, dat eerst later in het net geschreven en onderteekend behoeft te worden (art. 365), ter plaatse wordt samengesteld met gebruikmaking van een voorhanden formulier en van de gemaakte aanteekeningen betreffende hetgeen het onderzoek heeft opgeleverd”.
3.10.
Wat de voorafgaande beraadslaging betreft, behoeft naar ik meen niet strikt vast gehouden te worden aan het uitgangspunt dat de beraadslaging eerst na de sluiting van het onderzoek op de zitting plaatsvindt. Ik acht het niet per se onjuist als al op een eerder moment in voorlopige zin is beraadslaagd over de mogelijkheid om, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek op de zitting, vervroegd uitspraak te doen. Meer dan een verkennende bespreking zal dat echter niet mogen zijn. De fundamentele eis dat beraadslaagd wordt naar aanleiding van het onderzoek op de zitting brengt mee dat de uiteindelijk besluitvorming moet plaatsvinden nadat dit onderzoek in zijn geheel is afgerond. In de onderhavige zaak heeft het hof nadat de verdachte het laatste woord heeft gehad, het onderzoek op de terechtzitting geschorst en na een korte tijd weer hervat. Daarna werd het onderzoek gesloten en deelde de voorzitter mee dat de uitspraak “volgens de beslissing van het hof” ter terechtzitting van heden zal plaatsvinden, waarna de voorzitter het arrest uitsprak. Het kan ervoor gehouden worden dat de beraadslaging in dit geval plaatsvond vóór de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting. Nu die beraadslaging plaatsvond nadat de verdachte het laatste woord was gelaten, meen ik dat de handelwijze van het hof niet indruist tegen enig fundamenteel beginsel van strafprocesrecht en daarom in elk geval niet een verzuim oplevert dat tot cassatie zou moeten leiden. Ik meen zelfs dat er, nu de door het hof gevolgde werkwijze praktisch gezien het minste gedoe oplevert, geen reden is om die werkwijze in strijd met het recht te oordelen.
3.11.
Ook zie ik, anders dan Blok en Besier , geen reden om te eisen dat de inhoud van het schriftelijke vonnis dat wordt uitgesproken al ten tijde van de uitspraak op papier staat, zodat dat vonnis alleen nog maar in het net behoeft te worden overgeschreven. De eis van een schriftelijk vonnis brengt niet noodzakelijk met zich mee dat dit vonnis vóór de uitspraak op schrift is gesteld, zo leert de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot art. 283 Sv. Het uitgangspunt is weliswaar dat het vonnis wordt uitgeschreven voordat het wordt uitgesproken, maar art. 345 lid 1 Sv legitimeert mijns inziens dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken. Ik merk daarbij op dat tegenwoordig hogere eisen aan de motivering van een vonnis worden gesteld dan het geval was ten tijde van het verschijnen van de commentaar van Blok en Besier . Dat geldt ook voor de motivering van een vrijspraak. Tegenwoordig wordt meer dan vroeger onderkend dat het openbaar ministerie, het slachtoffer en de samenleving aanspraak hebben op uitleg, met als gevolg dat in veel gevallen niet meer wordt volstaan met de standaardoverweging dat de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs niet geleverd acht. Het zou jammer zijn als deze ontwikkeling het in feite onmogelijk maakt om aanstonds uitspraak te doen, zeker in gevallen waarin de verdachte voorlopig gehecht is. Ik merk ook op dat het uitspreken van het vonnis niet impliceert dat het gehele vonnis wordt voorgelezen. Doorgaans wordt met het dictum volstaan. Ook zo gezien is het dus niet nodig dat het hele vonnis op papier staat voordat het wordt uitgesproken. Ik merk ten slotte op dat de professionaliteit van de rechter een voldoende waarborg vormt dat hetgeen de voorzitter aan beslissing en motivering uitspreekt, gedragen wordt door de beraadslaging die daar direct aan is voorafgegaan. De eis van art. 365 lid 1 Sv dat het schriftelijke vonnis binnen twee maal vierentwintig uur moet worden ondertekend, een eis die ook geldt als aanstonds uitspraak is gedaan, vormt daarbij een extra waarborg dat het op schrift gestelde vonnis inhoudelijk niet afwijkt van hetgeen is uitgesproken.
3.12.
Het schriftelijke vonnis dat moet worden opgemaakt nadat aanstonds uitspraak is gedaan, moet voldoen aan de eisen die de wet aan een (al dan niet verkort) vonnis stelt. Dat betekent onder meer dat een dergelijk vonnis de strafmotivering moet bevatten. Het is op dit punt dat het verkorte arrest in de onderhavige zaak tekortschiet. In het arrest wordt verwezen naar een passage in het proces-verbaal van de terechtzitting die als ingelast en herhaald zou moeten worden beschouwd. Een wettelijke grondslag voor die werkwijze ontbreekt. Het is het hof toegestaan om gedeelten van het vernietigde vonnis dat in eerste aanleg is gewezen, in zijn arrest over te nemen (art. 423 lid 3 Sv). Het is de alleensprekende rechter (de politierechter, de kantonrechter en de unus in hoger beroep) onder meer toegestaan om bij de aantekening van het mondelinge vonnis in het proces-verbaal van de zitting wat de inhoud van de bewijsmiddelen betreft te verwijzen naar het proces-verbaal van de zitting en naar andere processtukken. Deze uitzonderlijke voorzieningen zijn hier niet van toepassing. Voor het hof gold derhalve de normale regel dat de vereiste motivering in het arrest zelf moet worden opgenomen. Die regel voorkomt dat de redenen die de straf hebben bepaald alleen gekend kunnen worden door raadpleging van verschillende processtukken die in onderling verband moeten worden beschouwd en geïnterpreteerd. De motivering moet geen zoekplaatje worden.”
3.11
In de onderhavige zaak heeft het hof het onderzoek op de terechtzitting onderbroken voor beraadslaging nadat de verdachte het laatste woord heeft gehad. Na hervatting van de zitting heeft de voorzitter van het hof het onderzoek gesloten en medegedeeld dat - volgens de beslissing van het hof - de uitspraak zal plaatsvinden op die terechtzitting. Hoewel het middel daar geen punt van maakt, meen ik dat deze werkwijze - overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 3.10 is weergegeven - niet in strijd is met het recht. Ook sluit ik mij aan bij het door Knigge ingenomen standpunt dat art. 345 lid 1 Sv legitimeert dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat het vonnis wordt uitgeschreven voordat het wordt uitgesproken. Wel moet het schriftelijke vonnis dat moet worden opgemaakt nadat aanstonds uitspraak is gedaan voldoen aan de eisen die de wet aan een (al dan niet verkort) vonnis stelt.
3.12
Wat betekent het voorgaande voor de onderhavige zaak? De klacht dat in het proces-verbaal van de terechtzitting wat betreft de bewezenverklaring ten onrechte wordt verwezen naar het latere “schriftelijke vonnis” (bedoeld zal zijn: arrest), stuit af op de omstandigheid dat het bestreden arrest de inhoud van de bewezenverklaring bevat.5.Dat is anders voor de klacht dat het bestreden arrest ten onrechte niet de redenen inhoudt die in het bijzonder de straf hebben bepaald. Die klacht is terecht voorgesteld. Het (verkorte) arrest diende de strafmotivering in te houden, omdat een wettelijke grondslag voor de werkwijze dat wordt verwezen naar een passage in het proces-verbaal van de terechtzitting die als herhaald en ingelast moet worden beschouwd ontbreekt. Overigens merk ik op dat in het bestreden arrest onder het hoofdje “bewijsoverweging” eenzelfde werkwijze is toegepast. Hoewel daar in het onderhavige geval niet over wordt geklaagd - er is sprake van een bekennende verdachte6.- meen ik dat een bewijsoverweging in het verkorte arrest of in de aanvulling met bewijsmiddelen7.dient te worden opgenomen en ook hier niet met een verwijzing naar het proces-verbaal van de terechtzitting kan worden volstaan.
3.13
Het voorgaande roept de vraag op of het geconstateerde motiveringsgebrek reden geeft om het bestreden arrest te casseren of dat dit achterwege kan blijven, omdat de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging op grond van de enkele klacht dat de motivering van een beslissing ten onrechte niet in het arrest zelf, maar in het proces-verbaal van de terechtzitting is opgenomen. De verdachte is immers in cassatie in de gelegenheid om de juistheid en begrijpelijkheid van de beslissing en de motivering daarvan in volle omvang aan de Hoge Raad voor te leggen (hetgeen in de onderhavige zaak niet is gebeurd), terwijl na vernietiging van het bestreden arrest om de genoemde reden het hof waarnaar de zaak wordt terug-of verwezen niet tot een inhoudelijk andere beslissing en/of motivering zou (hoeven) komen, maar slechts zou kunnen volstaan met het simpelweg verplaatsen van de ten onrechte in het proces-verbaal van de terechtzitting opgenomen passage(s) naar het arrest zelf.8.In de toelichting op het middel is ook niet aangegeven welk redelijk belang van de verdachte in het geding is bij een hernieuwde behandeling.9.Gelet hierop meen ik dat de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging.
3.14
Het middel is terecht voorgesteld maar behoeft niet tot cassatie te leiden.
4. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het instellen van cassatie uitspraak zal doen, zodat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM zal worden overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde straffen10.behoeft dit niet tot strafvermindering te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2023
PHR 7 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1385, onder randnummer 3.
Op www.rechtspraak.nl trof ik zeven arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden aan waarin wat betreft de strafmotivering eenzelfde werkwijze wordt gehanteerd (ECLI:NL:GHARL:2018:9314, 2018:8847, 2018:8036, 2018:7235, 2018:7219, 2017:5471, 2016:6527). In ECLI:NL:GHARL:2018:1359 lijkt de strafmotivering zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting in het arrest te zijn ingelast. Verder is er een arrest waarin deze werkwijze wordt gehanteerd bij de beslissing over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de gegeven vrijspraak (ECLI:NL:GHARL:2022:4549). En twee arresten waarin deze werkwijze - net als in het onderhavige geval - zowel bij de bewijsbeslissing als de strafmotivering is gehanteerd (ECLI:NL:GHARL:2018:5892 en ECLI:NL:GHARL:2017:5033).
Melai/Groenhuijsen e.a., artikel 345 Sv, aant. 4.
Ingevolge art. 3 onder e van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197), dient ook de aantekening van het mondeling vonnis a.b.i. art. 426d, tweede lid, (oud) Sv de bewezenverklaring te bevatten, waarbij een verwijzing naar de inhoud van de tenlastelegging, met aanduiding van de eventuele beperking of uitlegging, is toegelaten.
De in het proces-verbaal van de terechtzitting opgenomen passage waarnaar wordt verwezen houdt enkel in: “Verdachte heeft bekend dat hij aangever heeft mishandeld door hem een elleboogstoot tegen het hoofd te geven en tegen het lichaam te slaan.”
HR 24 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4162, NJ 2002/629.
Vgl. het in voetnoot 3 genoemde ECLI:NL:GHARL:2018:1359.
Vgl. bijv. PHR 14 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:458 (HR: 81 RO).
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.6.2 onder C.