Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/195
195 Bespreking achtergrond van de procedure
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691889:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Nederlandse rechters buigen zich over vele zaken die weinig tot niets met Nederland te maken hebben (buitenlandse vennootschappen en Russische bedrijven die een brievenbus op de Zuidas hebben). Partijen kiezen er vaak (stilzwijgend) voor hun zaak naar Nederlands recht te laten beoordelen (art. 10:2 BW). De samenleving is gebaat met de opbrengsten voor de BV Nederland (advocatenkantoren, Schiphol etc.), maar daar staan ook forse kosten voor de samenleving tegenover. Bij het griffierecht ligt de huidige bovengrens bij zaken van meer dan € 100.000,- op een tarief van € 5.737,- en bij meer dan een miljoen euro bij de rechtbank op € 8.519. Zie ook Kuijpers & Peek 2020.
Solvochem-Holland (verder Solvochem) vorderde betaling van Rasheed Bank (verder Rasheed).1 Rasheed betoogde dat, nu Solvochem een bedrag had ontvangen van Irving Trust, Solvochem van Rasheed niets meer te vorderen had: dat door deze betaling de vordering van Solvochem op Rasheed teniet was gegaan. Dit (bevrijdend) verweer voerde Rasheed voor het eerst in haar memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel. Solvochem had in haar memorie van antwoord in het incidenteel appel noch in haar pleitnota op deze stelling van Rasheed gereageerd. Het hof had geoordeeld dat dit bevrijdend verweer van Rasheed impliciet door Solvochem was betwist doordat zij haar vordering in hoofdsom had gehandhaafd.
De Hoge Raad casseert. Het hof had, door te oordelen dat Solvochem die stellingen ‘impliciet’ heeft betwist door haar vordering in hoofdsom te handhaven, in strijd met art. 24 en 149 lid 1 Rv gehandeld. Het hof had de stellingen van Rasheed als vaststaand moeten beschouwen. Het enkele handhaven van haar vordering van de kant van Solvochem mocht niet worden gezien als een (impliciete) betwisting van die feiten en het daarop gebaseerde verweer. Het hof had daarmee het bevrijdend verweer van Rasheed verworpen op een niet door Solvochem aangevoerde grond (in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van de vordering aangevuld). Ingeval eiser niet uitdrukkelijk verweer voert tegen het door verweerder naar voren gebrachte bevrijdend verweer, treedt de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen indien hij de stelling van verweerder verwerpt op een niet door eiser daadwerkelijk aangevoerde grond. De rechter moet in een dergelijk geval de onbestreden feiten als vaststaand beschouwen.