Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/VI.2.1.2
VI.2.1.2 Algemeen
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS358777:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 27 e.v.; Mijnssen & Schut 1991, p. 135 en Contractenrecht V (Knol), nr. 2276. Vgl. Reehuis 2010, nr. 12.
Zie art. 7:633 BW. Aan de loonvordering is een beslagvrije voet verbonden, zie de art. 475c (a) en 475d Rv. Ook de overdraagbaarheid van salarisvorderingen van ambtenaren is bij wetsbepaling beperkt, zie art. 121 Ambtenarenwet. Vgl. voorts: art. 7A:1576f BW.
Zie de artikelen 31 en 64 Pensioenwet.
Zie o.a.: de artikelen 50 Ziektewet, 40 Werkeloosheidswet, 65a Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 59 Algemene nabestaandenwet, 23 Algemene kinderbijslagwet, 26 Algemene ouderdomswet en 46 Wet werk en bijstand.
Zie Vermogensrecht (Beekhoven van den Boezem/Reehuis), Art. 83, aant. 26.2.3; Reehuis 2010, nr. 11; Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 22; Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 103 en Mijnssen & Schut 1991, p. 136.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 314.
Zie Suijling I 1948, nr. 69.
Zie voor meer voorbeelden: Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 22 e.v.; Contractenrecht V (Knol), nrs. 2277 e.v. en vgl. Wiarda 1937, p. 376 e.v.
Zie Wiarda 1937, p. 376-377 en J.J. van Hees 1997, p. 157. Zie evenwel ook: art. 7:221 BW en Van Schilfgaarde 2000, p. 363 e.v.
Zie Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 309 en Wiarda 1937, p. 377.
Zie Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 103 en Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 23.
Zie Pitlo/Reehuis, Heisterkamp 2006, nr. 103 en Reehuis 2010, nr. 11. Vgl. HR 30 mei 1997, NJ 1997, 573 (Menschaert q.q./Stichting Pensioenfonds) en HR 27 november 1981, NJ 1982, 503, m.nt. EAAL en WHH.
Het recht van de leningnemer jegens de leninggever tot het verstrekken van een krediet (het tot stand brengen van de overeenkomst van verbruikleen) zal in beginsel vanwege haar persoonlijke aard niet overdraagbaar zijn. De persoon van de leningnemer en in het bijzonder diens kredietwaardigheid zullen immers voor de leninggever van groot belang zijn. Zie HR 29 oktober 2004, NJ 2006, 203, m.nt. HJS (Van den Bergh BV/Van der Walle en ABN-AMRO), r.o. 3.6 en vgl. reeds: Rb. Amsterdam 27 mei 1927, W 11 752.
Zie TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 314.
Vgl. Wiarda 1937, p. 363 en p. 373 en Beekhoven van den Boezem 2003a, p. 22 e.v.
Vgl. Reehuis 2010, nr. 11; Vermogensrecht (Beekhoven van den Boezem/Reehuis), Art. 83, aant. 26.2.2 en Snijders/Rank-Berenschot 2007, nr. 47. Zie voor een meer genuanceerde benadering: Kortmann, Rongen & Verhagen 2001, p. 846, alsmede Asser/Mijnssen & De Haan 3-I 2006, nr. 198. Vgl. voorts: Asser/Van Schaick 5-IV 2004, nr. 207.
Zie HR 7 september 1990, NJ 1991, 52, m.nt. Ma (Den Toom/De Kreek).
Zie Peek 1997, p. 807 e.v.
551. Onoverdraagbaarheid op grond van de wet. Het merendeel van de wettelijke uitsluitingen of beperkingen van de overdraagbaarheid van goederen treft men aan bij vorderingsrechten. De ratio van deze wetsbepalingen is veelal de bescherming van de schuldeiser, die in een aantal gevallen als de maatschappelijk zwakkere wordt beschouwd. De ratio kan echter ook zijn gelegen in het tegengaan van misbruik door middel van cessie of het bewaren van het persoonlijke karakter van de vordering.1 In een aantal gevallen wordt overigens niet met zoveel woorden de overdraagbaarheid van de vordering uitgesloten of beperkt, maar wordt bepaald dat een cessie of verpanding niet (geheel) geldig is.
Zo is de cessie door een werknemer van zijn recht op loon slechts beperkt mogelijk, namelijk voor zover beslag op de loonvordering is toegestaan.2 Voor de cessie en verpanding van vorderingen ter zake van pensioentermijnen geldt eveneens een regeling.3 Ook de overdraagbaarheid van rechten op (sociale zekerheids)uitkeringen is vaak beperkt of uitgesloten in het belang van de uitkeringsgerechtigde.4 Veelal wordt met zoveel woorden hetzelfde bepaald ten aanzien van de verpanding van deze rechten. Het recht op immateriële schadevergoeding is slechts overdraagbaar, indien het bij overeenkomst is vastgelegd of ter zake een vordering in rechte is ingesteld (zie art. 6:106 lid 2 BW).
552. Onoverdraagbaarheid op grond van de aard van de vordering. De aard van een vordering staat aan overdracht in de weg, indien de vordering een (hoogst)persoonlijk karakter heeft doordat zij zozeer is gebonden aan de persoon van de schuldeiser, dat de vordering slechts door deze behoort te kunnen worden uitgeoefend.5 Daarbij kan worden gedacht aan het geval dat de door de schuldenaar te verrichten prestatie verband houdt met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser.6 Een wijziging van de persoon van de schuldeiser zou dan een wijziging van de inhoud van de verbintenis met zich brengen. Een klassiek voorbeeld is de verplichting van een kunstschilder om een portret te vervaardigen. Veelal zal het hier een persoonlijk recht betreffen, aangezien het voor de kunstschilder (de schuldenaar) van belang zal zijn wie hij dient te schilderen.7
Meer in het algemeen is sprake van een persoonlijke vordering, indien het persoonlijke element in de rechtsverhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar overheerst, waarbij kan worden gedacht aan vorderingen uit overeenkomsten die door de schuldenaar met het oog op de persoon van de schuldeiser worden gesloten. Veelal zullen de belangen van de schuldenaar aan overdracht in de weg staan.
Voorbeelden van naar hun aard niet overdraagbare vorderingen zijn (ook zonder een daartoe strekkende wettelijke bepaling):8 het recht op huur,9 het recht op arbeid,10 het recht op pensioen in zijn geheel (i.t.t. pensioentermijnen),11 het recht op levensonderhoud12 en sommige (vorderings)rechten uit voorovereenkomsten, zoals bij een overeenkomst tot verbruikleen.13 In al deze gevallen houdt de door de schuldenaar te verrichten prestatie verband met persoonlijke eigenschappen van de schuldeiser.14 Cessie is niet mogelijk omdat de vordering in handen van een ander dan de oorspronkelijke schuldeiser niet meer dezelfde identiteit heeft. De inhoud van de vordering staat aan cessie in de weg.15
Ook van vorderingen die kunnen worden aangemerkt als afhankelijke rechten in de zin van art. 3:7 BW, wordt over het algemeen aangenomen dat zij naar hun aard niet voor zelfstandige overdracht vatbaar zijn. Het vorderingsrecht jegens de borg kan daarom niet los van de vordering tot zekerheid waarvan de borgtocht strekt, worden overgedragen.16
Met betrekking tot het vorderingsrecht van de curator in faillissement op grond van art. 2:248 BW (bestuurdersaansprakelijkheid), heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gezien zijn bijzondere aard niet voor overdracht vatbaar is.17 Voorts is betoogd dat de vordering van de vennootschap op de aandeelhouder ex art. 2:80 lid 1 of 191 lid 1 BW tot volstorting van zijn aandelen naar haar aard niet voor overdracht vatbaar is.18