Tegenwoordig geheten het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, Rijkswet van 7 juli 2010 tot aanpassing van rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen, Stb. 2010, 339.
HR, 22-03-2011, nr. 10/03402 A
ECLI:NL:HR:2011:BP1380
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-03-2011
- Zaaknummer
10/03402 A
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP1380
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1380, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1380
ECLI:NL:PHR:2011:BP1380, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1380
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Verwerping bewijsverweer. Betrouwbaarheid getuigenverklaring. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BA5858. Het Hof heeft de verklaringen van X betrouwbaar geacht en voor het bewijs gebezigd, nu de door X geschetste toedracht, zoals vervat in de bewijsmiddelen, voldoende details bevat van de gebeurtenissen en naadloos aansluit bij de verklaringen van de aangeefster, de overige getuigenverklaringen en het proces-verbaal van politie. Van deze stukken kan niet worden gezegd dat het Hof deze redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Zij behoefden dan ook niet op dezelfde wijze te worden aangeduid als is vereist met betrekking tot voor een bewezenverklaring redengevende feiten en/of omstandigheden.
22 maart 2011
Strafkamer
nr. 10/03402 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 18 februari 2010, nummer H 186/09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" op Curaçao.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van een bewijsverweer.
3.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"1. dat hij op 6 januari 2009 op het eiland Curaçao tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldkist en een hoeveelheid geld toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd door diens mededader, met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld uit het trekken van [slachtoffer 1] aan haar kleding, waardoor [slachtoffer 1] ten val kwam en het tevoorschijn halen van een vuurwapen, en het [slachtoffer 1] aan te manen zijn mededader geld te geven en te schreeuwen: "als je blijft schreeuwen zal ik op je schieten".
2. dat hij op 6 januari 2009 op het eiland Curaçao tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Heden omstreeks 11.00 uur hoorde ik iemand roepen. Mijn woning is voorzien van hekwerk aan de voorkant van de porch. Ik zag buiten een voor mij onbekende man staan, die tegen mij zei dat hij een credit bon voor [betrokkene 1] is komen betalen. Mijn dochter doet zaken in credit bonnen. Ik zei dat [betrokkene 1] al betaald had. Ik zag dat de man een witte envelop met daaraan een briefje van NAF. 100.- vast hield. Ik besloot het hekwerk open te doen. Op het moment dat ik het hekwerk opendeed kwam de dader op me af, hield mij aan mijn kleren vast en rukte mij de woonkamer naar binnen. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand had. Hiermee dreigde hij me om geld aan hem te geven. Ik begon heel hard te schreeuwen; de dader zei tegen mij dat hij mij zou schieten als ik zou blijven schreeuwen. In de woonkamer viel ik op de grond. De dader pakte mij weer vast aan mijn kleren en sleurde mij de slaapkamer in. Hij zei tegen mij "geef mij geld, ik wil geld". Ik wees hem een rood geldkistje op mijn nachtkastje aan. Hij pakte het geldkistje en vroeg om meer geld. Ik antwoordde dat ik niets meer had. Toen verliet hij mijn woning."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op dinsdag 6 januari 2009, omstreeks 11.45 uur werd door de Centrale Meldkamer doorgegeven dat er net een diefstal met geweldpleging op de [a-straat 1] was begaan. Tevens werd doorgegeven dat de verdachten in een lichtblauwe auto, Kia Rio 2007, met kenteken [AA-00-BB] in de richting van Marchena Hardware waren gevlucht. Op dat moment bevonden verbalisanten zich in het gehucht Marchena. Onmiddellijk stelden verbalisanten een onderzoek in in Juicio en Veeris naar de verdachten en de auto. Ter hoogte van [b-straat 1] zagen wij bedoelde auto op het erf van het perceel [b-straat 1] staan. Tevens zagen wij een man het huis naar binnenlopen via een openstaande deur. Het erf van het perceel [b-straat 1] is niet voorzien van een omheining. De motorkap van de auto, met kenteken [AA-00-BB] was nog warm. Hierna liepen verbalisanten naar de openstaande deur en een openstaand schuifraam. Via de deur en het raam zagen verbalisanten een viertal mannen, waarvan er twee zaten en twee stonden. Verbalisanten zagen hoe zij geld aan het tellen waren. Verbalisant [verbalisant 2] maande met luide stem de mannen om met de handen omhoog naar buiten te komen. Buiten gekomen werden de mannen [betrokkene 2], [verdachte], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], aangehouden ter zake van diefstal met geweldpleging en overtreding van de Vuurwapenverordening 1930."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte]:
"Mijn bijnaam is [bijnaam verdachte]. Ik woon al vier maanden bij [b-straat 1]. Ik verblijf in een kamer in de woning van [betrokkene 2]. Hij is vandaag ook aangehouden. Ik heb de auto, Kia Rio, met kenteken [CC-00-DD] eind november/begin december geleend van een goede vriend van mij, [betrokkene 5], bijgenaamd "[bijnaam betrokkene 5]". Voordat de politie kwam, zijn "[bijnaam betrokkene 6]" en ik in de Kia Rio aan komen rijden."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik ben nu bereid de waarheid te vertellen, Bij de overval waren betrokken [verdachte], [betrokkene 6], een man die [verdachte] "Kleine" noemde en ik. Op 6 januari omstreeks 11.15 uur was ik thuis en hoorde ik een auto buiten toeteren. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur zat van de lichtblauwe auto, Kia Rio, en dat [bijnaam betrokkene 6] op de passagiersplaats zat. [verdachte] zei dat ik in de auto moest stappen. Ik besloot toen om in de auto te gaan zitten. Hierna is [verdachte] "Kleine" gaan halen, die onder de boom nabij de zijweg van Marchena Hardware stond. "Kleine" is ingestapt. Toen wij in de omgeving van het huis nabij AMAK waren, begon [verdachte] te vertellen wat wij gingen doen. Toen hij voor het oranje huis stond, zei [verdachte] dat wij in dat huis moesten gaan, dat de vrouw die daar woont in bonnen handelt, dat de vrouw twee geldkisten heeft waarin veel geld zit, dat die geldkisten in de tweede kamer zijn, dat de slaapkamers aan de linkerkant liggen, dat een van de kisten groen/grijs is en de andere oranje, dat in de groen/grijze kist ca. NAF. 1.500,- zat en in de oranje NAF. 700,- à NAF. 800,-. Hij zei tegen mij en "Kleine" dat wij uit moesten stappen, de vrouw moesten gaan beroven. [verdachte] heeft de beroving bedacht. Hij is degene die over de beroving begon te praten. Hij is ook degene die in de omgeving van het huis heeft gereden."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik was in het bezit van een vuurwapen. Het betrof een nikkelkleurig pistool. Ik heb het vuurwapen op 6 januari omstreeks 11.20 uur van [verdachte] gekregen. Toen de vrouw de poort had opengemaakt had ik het vuurwapen tussen mijn broeksband en heup. Pas toen wij in de woonkamer waren, heb ik het vuurwapen tevoorschijn gehaald. Na de beroving heb ik zowel het vuurwapen als het geldkistje gelijk aan [verdachte] overhandigd. Nadat ik de overval had gepleegd ging ik op de afgesproken plaats op [verdachte] wachten. Hij belde mij op en zei dat ik meer naar rechts moest lopen. Daar ben ik in de auto gestapt."
3.2.3. Het bestreden vonnis houdt onder "Aanvullende bewijsmotivering" voorts het volgende in:
"Ondanks hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de geloofwaardigheid van en de discrepanties in de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 3] ten aanzien van de betrokkenheid en de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld, ziet het hof geen aanleiding om de door [betrokkene 3] geschetste toedracht, zoals vervat in de bewijsmiddelen, niet te volgen. Deze toedracht bevat voldoende details van de gebeurtenissen en sluit naadloos aan op de verklaringen van de aangeefster, de overige getuigenverklaringen en het proces-verbaal van de politie van bevindingen en aanhouding van 6 januari 2009."
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Het voorgaande geldt echter niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal of aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. Zulke feiten en/of omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008/70).
3.4. Het Hof heeft de verklaringen van [betrokkene 3] betrouwbaar geacht en voor het bewijs gebezigd, nu de door [betrokkene 3] geschetste toedracht, zoals vervat in de bewijsmiddelen, voldoende details bevat van de gebeurtenissen en naadloos aansluit bij "de verklaringen van de aangeefster, de overige getuigenverklaringen en het proces-verbaal van de politie van bevinding en aanhouding van 6 januari 2009". Van deze stukken kan niet worden gezegd dat het Hof deze redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Zij behoefden dan ook niet op dezelfde wijze te worden aangeduid als is vereist met betrekking tot voor een bewezenverklaring redengevende feiten en/of omstandigheden.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 maart 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba1. heeft op 18 februari 2010 het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 1 juli 2009 met aanvulling van gronden bevestigd behoudens wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan. Het Gerecht in Eerste Aanleg had verdachte voor 1. medeplegen van diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 325 junctis 323 en 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, en 2. medeplegen van overtreding van het verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening en artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden. Het Hof heeft in hoger beroep een straf opgelegd van vier jaar en zes maanden.
2.
Verdachte heeft cassatie ingesteld. Mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de gang van zaken met betrekking tot de getuige [betrokkene 3]. Aanvankelijk wilde het Hof deze medeverdachte als getuige horen, maar uiteindelijk is stilzwijgend afgezien van het horen van deze persoon. Waarom het Hof kennelijk van gedachten is veranderd blijkt niet.
3.2.
Ter terechtzitting van het Hof van 5 november 2009 heeft de voorzitter aan verdachte meegedeeld dat hij de procureur-generaal ambtshalve heeft benaderd met het verzoek de medeverdachte [betrokkene 3] voor de zitting op te roepen omdat bij het Hof de behoefte bestaat om medeverdachte [betrokkene 3] als getuige te horen. Deze medeverdachte was voor die zitting aangevoerd, maar omdat verdachte zelfs nog geen advocaat had heeft het Hof besloten de behandeling aan te houden. Tevens heeft het Hof besloten het dossier in handen van de rechter-commissaris te stellen om de medeverdachte [betrokkene 3] als getuige te horen. Het Hof heeft daarmee volstaan en niet bevolen dat de getuige op de nieuwe rechtsdag aanwezig zou moeten zijn. De behandeling van de zaak is voor bepaalde tijd aangehouden en wel tot 7 januari 2010. De voorzitter heeft er toen mededeling van gedaan dat de rechter-commissaris nog geen uitvoering heeft kunnen geven aan de opdracht van het Hof om [betrokkene 3] te horen. Het Hof verzocht aan de procureur-generaal de getuige nog op dezelfde dag aan te doen voeren om hem in de zaak van verdachte te kunnen horen. Zowel de procureur-generaal als de advocaat van verdachte gaf er de voorkeur aan als de getuige door de rechter-commissaris zou worden gehoord. Na beraadslaging heeft het Hof besloten dat [betrokkene 3] alsnog door de rechter-commissaris zou moeten worden gehoord. Het Hof heeft het onderzoek aangehouden tot 4 februari 2010. De advocaat van verdachte heeft toen afgezien van het verzoek om deze getuige te horen nu zij van de rechter-commissaris verklaringen heeft ontvangen die eerder nog niet ter beschikking waren gesteld. De behandeling is voortgezet en uiteindelijk is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
3.3.
Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen is op te maken dat het Hof uiteindelijk met instemming van het OM en de verdediging heeft besloten de getuige [betrokkene 3] door de rechter-commissaris te laten horen. Aan deze beslissing van het Hof lag geen verzoek van de verdediging of vordering van het OM ten grondslag. Het Hof voelde de behoefte om [betrokkene 3] als getuige te horen. Het stond het Hof ook vrij om op deze beslissing terug te komen en de zaak af te doen zonder dat [betrokkene 3] alsnog is gehoord. OM noch verdediging heeft gepersisteerd bij het horen van de getuige. De verdediging heeft zelfs uitdrukkelijk aangegeven inmiddels voldoende te zijn geïnformeerd. Het arrest waarnaar de steller van het middel verwijst, HR 4 april 2000, NJ 2000,633 m.nt. 'tH, LJN AA5346, betrof het geval waarin de advocaat van verdachte in de beslotenheid van de raadkamer een toelichting had gegeven op het verzoek een getuige te horen. Aldus was inbreuk gemaakt op de openbaarheid van het onderzoek ter terechtzitting. De Hoge Raad citeerde uitvoerig uit de wetsgeschiedenis en kwam tot de conclusie dat de wetgever de formele nietigheid op inbreuken op de openbaarheid heeft gehandhaafd omdat de eis van openbaarheid zo fundamenteel is. In de onderhavige zaak gaat het er alleen maar om dat het Hof kennelijk, en met instemming van betrokkenen, is teruggekomen op een eerder genomen beslissing. Hoewel het het Hof zou hebben gesierd als het had aangegeven waarom de behoefte aan het horen van de getuige [betrokkene 3] niet meer aanwezig was2., zijn de belangen van de verdediging en OM door de beslissing van het Hof op geen enkele wijze geschaad.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van [betrokkene 3] ook voor zover zij op verdachte betrekking hebben voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebezigd, althans dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Het hof heeft een aanvullende bewijsmotivering in zijn strafvonnis opgenomen, welke de volgende inhoud heeft:
‘Ondanks hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de geloofwaardigheid van en de discrepanties in de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 3] ten aanzien van de betrokkenheid en de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld, ziet het hof geen aanleiding om de door [betrokkene 3] geschetste toedracht, zoals vervat in de bewijsmiddelen, niet te volgen. Deze toedracht bevat voldoende details van de gebeurtenissen en sluit naadloos aan op de verklaringen van de aangeefster, de overige getuigenverklaringen en het proces-verbaal van de politie van bevindingen en aanhouding van 6 januari 2009.’
4.3.
Het Gerecht in Eerste Aanleg, wiens vonnis in hoger beroep is bevestigd, heeft het bewijs gebaseerd op de aangifte (bewijsmiddel 1), een proces-verbaal van bevinding en aanhouding (bewijsmiddel 2), een verklaring van verdachte zelf (bewijsmiddel 3) en twee verklaringen van [betrokkene 3] (bewijsmiddelen 4 en 5).
4.4.
De steller van het middel wijst erop dat de bewijsmiddelen slechts één verklaring van aangeefster inhouden in plaats van verklaringen waarover het Hof spreekt en dat de gebezigde bewijsmiddelen geen ‘overige getuigenverklaringen’ bevatten. De aangifte bevat niets wat met verdachte in verband kan worden gebracht.
4.5.
Als de feitenrechter de betrouwbaarheid van een verklaring doet steunen op de inhoudelijke overeenkomsten tussen die verklaring en ander bewijsmateriaal dan komt het mij in het belang van de mogelijkheid van controle in cassatie belangrijk voor dat de cassatierechter in staat wordt gesteld de vergelijking die de feitenrechter heeft gemaakt te onderzoeken. Als het andere vergelijkingsmateriaal ook is opgenomen in de bewijsconstructie is dat natuurlijk eenvoudig. Maar als dat niet het geval is wordt de controle bemoeilijkt als niet precies wordt aangegeven op welke onderdelen van ander bewijsmateriaal wordt gedoeld.
De rechter die in een bewijsoverweging feiten en omstandigheden noemt als argumenten om tot een bewezenverklaring te komen zal er voor moeten zorgen dat het wettige bewijsmiddel dat de bron van die feiten en omstandigheden is, wordt aangewezen.3. Zulke feiten en omstandigheden zijn immers redengevend voor de bewezenverklaring. In de onderhavige zaak is dat anders. Hier gaat het niet om de redengevendheid van bepaalde feiten en omstandigheden die niet uit de gebruikte wettige bewijsmiddelen zijn af te leiden, maar om de controleerbaarheid van het oordeel over de betrouwbaarheid van bepaald gebruikt bewijsmateriaal. Maar die controle is onmogelijk als niet nader wordt aangeduid waarmee de betwiste verklaring is vergeleken en als niet wordt aangegeven op welke onderdelen het een door het ander wordt gesteund. Het hof is mijns inziens in deze zaak tekortgeschoten bij het verschaffen van die duidelijkheid. Wij weten niet op welke getuigenverklaringen het hof het oog heeft gehad. Daarmee is het in cassatie onmogelijk het betrouwbaarheidsoordeel van het hof te controleren.
Het middel komt mij gegrond voor.
6.
Het eerste middel faalt. Het tweede middel lijkt mij gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2011
Zoals wel was geschied in HR 13 juni 2000, nr. 01278/99 (niet gepubliceerd) en HR 12 februari 2002, LJN AD9222.
HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165 m.nt. Reijntjes; HR 1 juni 2010, LJN BL6692.