Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/188
Profijtontneming. Juist oordeel dat hof noch op grond van art. 36e lid 8 (oud) Sr het bedrag van de toegewezen vordering benadeelde partij in mindering diende te brengen op het geschatte voordeel, noch op grond van art. 36e lid 5 Sr het te betalen ontnemingsbedrag lager vast diende te stellen dan het geschatte voordeel.
HR 28-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:127
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 januari 2020
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
18/04434
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS187310:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:127, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1172, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑07‑2019
- Wetingang
Art. 36e lid 8 (oud) Sr; art. 36e lid 5 Sr
Essentie
Profijtontneming. Oordeel dat het hof niet gehouden was hetzij op grond van art. 36e lid 8 (oud) Sr het bedrag van de aan de benadeelde toegewezen vordering in mindering te brengen op het bedrag waarop het door de betrokkene verkregen voordeel is geschat, hetzij op grond van art. 36e lid 5 Sr het ter ontneming te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel, is, gelet op de berekening via eenvoudige kasopstelling en omdat door de betrokkene niets is aangevoerd over de vordering van de benadeelde partij, niet onjuist.
Samenvatting
Bij de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.