Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.2.1
7.2.1 Beperking renteaftrek in internationale situaties
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585180:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
MvT, TK, 1968-1969, 6000, blz. 20: ‘Leidt het wel in aanmerking nemen van deze kosten tot een gezond resultaat in binnenlandse verhoudingen, bij deelnemingen van een binnenlandse moeder in een buitenlandse dochter noopt de mogelijkheid dat belanghebbenden de winst van de binnenlandse moeder zouden belasten met aanzienlijke bedragen wegens rente van geldleningen waarmede de buitenlandse dochter is gefinancierd tot voorzichtigheid’.
Stb. 1990, 173.
In paragraaf 7.1 gaf ik reeds aan dat het verlies door de fiscus van de Bosal-procedure de voornaamste oorzaak is van de invoering van art. 10d. In paragraaf 7.2.2 ga ik daarom kort in op dit arrest. Om de portee van dit arrest beter te kunnen doorgronden, besteed ik tevens eerst beknopt aandacht aan de voorheen in art. 13, lid 1 opgenomen kostenaftrekbeperking.
De kostenaftrekbeperking in art. 13, lid 1 (tekst tot 1 januari 2004) is in wezen de (uiteindelijke) opvolger van art. 15 Besluit vennootschapsbelasting 1942 (hierna: Besluit Vpb 1942). Dit artikel bepaalde dat bedrijfskosten niet ten laste van de winst konden worden gebracht, voorzover deze kosten verband hielden met gedeelten van de winst die niet aan belastingheffing waren onderworpen. Deze bepaling bracht mee dat de objectieve vrijstellingen in het Besluit Vpb 1942 (waaronder ook de deelnemingsvrijstelling) kwalificeerden als nettovrijstellingen. Bij de invoering van de Wet Vpb 1969 is art. 15 Besluit Vpb 1942 niet geheel gecontinueerd. Indien een moedervennootschap aannemelijk maakte dat bepaalde kosten (middellijk) dienstbaar waren aan in Nederland belastbare winst, waren deze kosten in beginsel aftrekbaar. Daarentegen waren de kosten ter zake van (kort samengevat) buitenlandse deelnemingen niet aftrekbaar. Aldus fungeerde de deelnemingsvrijstelling in binnenlandse verhoudingen als een brutovrijstelling en in internationale verhoudingen als een nettovrijstelling. Deze benadering komt voort uit budgettaire overwegingen.1
Sinds de wetswijziging van 25 april 1990 is de kostenaftrekbeperking ter zake van deelnemingskosten ondergebracht in art. 13, lid 1.2
De eerste volzin van dat artikel luidde tot 1 januari 2004: ‘Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede kosten – daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen – welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (deelnemingsvrijstelling)’.
Art. 13, lid 1 leidt er grosso modo toe dat kosten ter zake van binnenlandse deelnemingen niet en kosten ter zake van buitenlandse deelnemingen wel werden getroffen door beperking van de renteaftrek.