Hof Amsterdam, 09-12-2010, nr. 08/00700
ECLI:NL:GHAMS:2010:BR1226
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-12-2010
- Zaaknummer
08/00700
- LJN
BR1226
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BR1226, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑12‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2521, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2521, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Uitspraak 09‑12‑2010
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of gedeelten van de onroerende zaak (eigen kamers van de bewoners met badkamer en keuken) in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is. De opvatting van de heffingsambtenaar dat de enkele omstandigheid dat in het verzorgingstehuis het wonen is gecombineerd met andere functies, uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen of volledig dienstbaar zijn aan wooondoeleinden, is onjuist.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P08/00700
9 december 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 06/10319 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
X, gevestigd te Y, belanghebbende,
Gemachtigden bij substitutie mrs. R.E.J. Dolfin en S. Bosma (Ernst &Young Belastingadviseurs LLP),
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2006 aan Xx, de rechtsvoorgangster van belanghebbende, voor het jaar 2006 een aanslag onroerende zaakbelasting (gebruikersbelasting) opgelegd voor het pand … 69 ter hoogte van € 7.478,40 (hierna: de aanslag). Op het aanslagbiljet is vermeld dat de waarde van die onroerende zaak bij beschikking op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) op de waardepeildatum 1 januari 2003 is vastgesteld op € 5.700.500.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 18 augustus 2006, de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 19 mei 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Xx ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot € 3.185,80.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 30 juni 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk met datum 7 december 2009 ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 6 juli 2009 een nader stuk ingediend. Van deze stukken zijn kopieën aan de wederpartij gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Het Hof sluit zich aan bij de feiten zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld:
2.1.
Voor de onroerende zaak Xx 69 te Amsterdam (hierna: het verzorgingshuis) zijn aanslagen onroerende-zaakbelastingen opgelegd, ter hoogte van € 9.348 voor de eigenarenbelasting en ter hoogte van € 7.478,40 voor de gebruikersbelasting. Het verzorgingshuis is door verweerder bij het vaststellen van de aanslagen aangemerkt als niet-woning.
2.2.
Het verzorgingshuis biedt haar bewoners huisvesting, voeding en verzorging.
2.3.
Het verzorgingshuis beschikt over 104 éénpersoonskamers met een netto vloeroppervlakte van 25,6 m² per kamer en over 4 tweepersoonskamers met een netto vloeroppervlakte van 39,2 m² per kamer. De totale netto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt 4.905,5 m². De totale oppervlakte van de kamers bedraagt 2.819,2 m². De oppervlakte van de kamers maakt 57,4 procent uit van de totale vloeroppervlakte van het verzorgingshuis.
2.4.
De afzonderlijke kamers beschikken ieder over een douche, toilet en een keuken. De keuken beschikt niet over een kooktoestel, maar wel over een elektrisch warmhoudplaatje.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, waarbij zij onder meer heeft overwogen (waarbij belanghebbende wordt aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):
4.5.
(…). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien de onroerende zaak als geheel primair een verzorgingsfunctie heeft, dit niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (HR 16 november 2007, te vinden op rechtspraak.nl onder het LJN-nummer: AZ8976 en HR 16 november 2007 te vinden op rechtspraak.nl onder het LJN-nummer: AZ9075).
4.6.
In het onderhavige geval beschikken de afzonderlijke kamers in het verzorgingshuis ieder over een keuken, douche en toilet. Ook slapen de gebruikers in de kamers. Anders dan bij de door verweerder genoemde voorbeelden als ziekenhuizen en gevangenissen, zijn de kamers in het onderhavige verzorgingshuis niet bedoeld om tijdelijk te verblijven, maar om permanent als verblijfsruimte te dienen. Bovendien zijn de kamers vooral bedoeld als verblijfsruimte voor de bewoners en niet voor bijvoorbeeld het personeel. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat de afzonderlijke kamers delen van de onroerende zaak betreffen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.7.
In reactie op verweerders subsidiaire stelling overweegt de rechtbank dat de afbakening van het gehele verzorgingshuis als niet-woning naar haar oordeel juist is. Op grond van artikel 220a, tweede lid, Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet woz is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat tenminste zeventig procent van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Ook kunnen de afzonderlijke kamers niet als zelfstandige woonruimte worden gekwalificeerd. De feiten liggen hier anders dan in het geval waar de uitspraak van de Hoge Raad (van 26 oktober 2001, Belastingblad 2001/1128) op ziet, waar verweerder naar verwijst. In dat geval was er in de flatwoningen wel een mogelijkheid om te koken, hoewel de kookvoorzieningen beknopt waren en de kookplaten door een tijdschakelaar na vijftien minuten werden uitgeschakeld.
In het onderhavige geval is er slechts een elektrisch warmhoudplaatje aanwezig in de afzonderlijke kamers, een kookmogelijkheid ontbreekt geheel. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er geen warme maaltijd kan worden bereid met zich brengt dat van een zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet woz niet kan worden gesproken.
4.8.
Uit het oordeel van de rechtbank dat het verzorgingshuis als geheel terecht als niet-woning is aangemerkt en dat de kamers van het verzorgingshuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, volgt dat eiseres recht heeft op een vermindering van de aanslag op grond van artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet, met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan deze kamers. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd met (57,4 % x € 7.478,40 =) € 4.292,60.
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard
4. Geschil in hoger beroep
4.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Bij bevestigende beantwoording van die vraag moet de waarde van die gedeelten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de aanslag buiten aanmerking worden gelaten. Het betreft de eigen kamers met badkamer en keuken.
4.2.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zijn grief dat de objectafbakening onjuist zou zijn laten varen. Evenmin is tussen partijen nog in geschil dat de aanslag met 57,4% dient te worden verminderd ingeval het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.
Ingevolge artikel 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst 2006) kan de aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Naar het oordeel van het Hof geldt dit ook voor de onderhavige onroerende zaak voor zover delen daarvan in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (vergelijk HR 16 november 2007, nr. 40 847, BNB 2008/24). Onjuist is de opvatting van de heffingsambtenaar dat de enkele omstandigheid dat in het verzorgingstehuis het wonen is gecombineerd met andere functies, uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden in de zin van voormelde bepaling. Met betrekking tot de in geschil zijnde delen van de onroerende zaak moet derhalve worden vastgesteld of deze in hoofdzaak dienen tot woning of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Naar het oordeel van het Hof geldt niet het vereiste dat het moet gaan om zelfstandige gedeelten als bedoeld in artikel 16 van de Wet woz.
6.2.
Naar het oordeel van het Hof dienen de onderhavige afzonderlijke kamers met douche, toilet en keuken op zichzelf beschouwd in hoofdzaak tot woning. Aan het gebruik van de kamers door de bewoners is immers zodanig invulling en gestalte gegeven, dat zij de betreffende delen van het verzorgingstehuis in hoofdzaak bezigen voor woondoeleinden. Het (mede)gebruik van die kamers door personeel in het kader van de verzorging van de bewoners doet hieraan niet af.
Onder verwijzing naar de onderdelen 7.1 en 7.3 van de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 17 september 2010, LJN BL5650, is het Hof derhalve van oordeel dat ook onzelfstandige delen van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden voor de vermindering van de heffingsmaatstaf in aanmerking kunnen worden genomen.
Slotsom
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient in stand te blijven. Het gelijk is aan belanghebbende. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden. Van de heffingsambtenaar zal een griffierecht worden geheven.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof berekent deze kosten in hoger beroep op 2,5 (1 voor indienen van het verweerschrift, 0,5 voor een schriftelijke uiteenzetting, en 1 voor het bijwonen van de zitting bij het Hof) x € 322 (kosten per punt) x 1 (wegingsfactor) = € 805.
8. Beslissing
Het Hof
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank en
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 805.
Op grond van artikel 27l, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt van de gemeente Amsterdam een griffierecht geheven van € 448.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, O.B. Onnes en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier.
De beslissing is op 9 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.