Rb. Amsterdam, 19-05-2008, nr. 06/10319
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2521
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
19-05-2008
- Zaaknummer
06/10319
- LJN
BD2521
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BD2521, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 19‑05‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BR1226, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2008/997
V-N 2008/36.2.6
Uitspraak 19‑05‑2008
Inhoudsindicatie
De afzonderlijke kamers van het verzorgingshuis zijn delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eiseres heeft recht op een vermindering van de aan haar als gebruiker opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting op grond van artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet, met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan deze kamers.
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/10319
Uitspraakdatum: 19 mei 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting X
statutair gevestigd te Z,
eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft bij beschikking met dagtekening 31 januari 2006 krachtens artikel 29a van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) de ingevolge de Wet woz laatst vastgestelde waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat (..) te Z, bekendgemaakt. De waarde is per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 5.700.500. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2006 bekendgemaakt.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2006 de waarde en de aanslagen gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 september 2006, ontvangen bij de rechtbank op 8 september 2006, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 november 2006. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2008 te Amsterdam. Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder zijn verschenen B, C en D. Eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Voor de onroerende zaak a-straat (..) te Z (hierna: het verzorgingshuis) zijn aanslagen onroerende-zaakbelastingen opgelegd, ter hoogte van € 9.348 voor de eigenarenbelasting en ter hoogte van € 7.478,40 voor de gebruikersbelasting. Het verzorgingshuis is door verweerder bij het vaststellen van de aanslagen aangemerkt als niet-woning.
2.2. Het verzorgingshuis biedt haar bewoners huisvesting, voeding en verzorging.
2.3. Het verzorgingshuis beschikt over 104 éénpersoonskamers met een netto vloeroppervlakte van 25,6 m² per kamer en over 4 tweepersoonskamers met een netto vloeroppervlakte van 39,2 m² per kamer. De totale netto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt 4.905,5 m². De totale oppervlakte van de kamers bedraagt 2.819,2 m². De oppervlakte van de kamers maakt 57,4 procent uit van de totale vloeroppervlakte van het verzorgingshuis.
2.4. De afzonderlijke kamers beschikken ieder over een douche, toilet en een keuken. De keuken beschikt niet over een kooktoestel, maar wel over een elektrisch warmhoudplaatje.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiseres recht heeft op een vermindering van de aan eiseres als gebruiker opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna: de aanslag) op grond van artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet.
3.2. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en hetgeen ter zitting is besproken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 220 Gemeentewet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
(…).’
4.2. Artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet luidt als volgt:
‘De aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, kan worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Een aanvraag tot een vermindering als hier bedoeld moet worden ingediend binnen zes weken na de dag van dagtekening van de aanslag.’
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 4 december 1991, BNB 1992/47) dient de term ‘in hoofdzaak’ te worden uitgelegd als: voor ten minste zeventig procent.
4.4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de kamers van het verzorgingshuis delen van de onroerende zaak zijn die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en dat de aanslag moet worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan de kamers. Eiseres stelt de waarde van de kamers op 57,4 procent van de waarde van het verzorgingshuis als geheel. Verweerder is primair van oordeel dat de verzorgingsfunctie van het verzorgingshuis met zich brengt dat er geen sprake is van wonen. Hij noemt ter vergelijking gevangenissen en ziekenhuizen, waar de functies detentie respectievelijk behandeling, operatie en herstel, ook meebrengen dat van wonen geen sprake is. Subsidiair werpt verweerder de vraag op of - wanneer sprake is van delen van het verzorgingshuis die een woonfunctie hebben - het verzorgingshuis (als geheel) terecht als niet-woning is aangemerkt.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien de onroerende zaak als geheel primair een verzorgingsfunctie heeft, dit niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (HR 16 november 2007, te vinden op rechtspraak.nl onder het LJN-nummer: AZ8976 en HR 16 november 2007 te vinden op rechtspraak.nl onder het LJN-nummer: AZ9075).
4.6. In het onderhavige geval beschikken de afzonderlijke kamers in het verzorgingshuis ieder over een keuken, douche en toilet. Ook slapen de gebruikers in de kamers. Anders dan bij de door verweerder genoemde voorbeelden als ziekenhuizen en gevangenissen, zijn de kamers in het onderhavige verzorgingshuis niet bedoeld om tijdelijk te verblijven, maar om permanent als verblijfsruimte te dienen. Bovendien zijn de kamers vooral bedoeld als verblijfsruimte voor de bewoners en niet voor bijvoorbeeld het personeel. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat de afzonderlijke kamers delen van de onroerende zaak betreffen die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.7. In reactie op verweerders subsidiaire stelling overweegt de rechtbank dat de afbakening van het gehele verzorgingshuis als niet-woning naar haar oordeel juist is. Op grond van artikel 220a, tweede lid, Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet woz is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat tenminste zeventig procent van de waarde van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Ook kunnen de afzonderlijke kamers niet als zelfstandige woonruimte worden gekwalificeerd. De feiten liggen hier anders dan in het geval waar de uitspraak van de Hoge Raad (van 26 oktober 2001, Belastingblad 2001/1128) op ziet, waar verweerder naar verwijst. In dat geval was er in de flatwoningen wel een mogelijkheid om te koken, hoewel de kookvoorzieningen beknopt waren en de kookplaten door een tijdschakelaar na vijftien minuten werden uitgeschakeld.
In het onderhavige geval is er slechts een elektrisch warmhoudplaatje aanwezig in de afzonderlijke kamers, een kookmogelijkheid ontbreekt geheel. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er geen warme maaltijd kan worden bereid met zich brengt dat van een zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet woz niet kan worden gesproken.
4.8. Uit het oordeel van de rechtbank dat het verzorgingshuis als geheel terecht als niet-woning is aangemerkt en dat de kamers van het verzorgingshuis in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, volgt dat eiseres recht heeft op een vermindering van de aanslag op grond van artikel 220f, achtste lid, Gemeentewet, met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan deze kamers. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd met (57,4 % x € 7.478,40 =) € 4.292,60.
4.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelasting gebruikersdeel tot € 3.185,80 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de gemeente P aan om dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de gemeente P het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, voorzitter, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. Jochem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.R. Massmann, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.