Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 45 nonies Procedure voor het bepalen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Geldend
Geldend vanaf 14-11-2022
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 14-11-2022.
- Bronpublicatie:
19-10-2022, PbEU 2022, L 275 (uitgifte: 25-10-2022, regelingnummer: 2022/2036)
- Inwerkingtreding
14-11-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-10-2022, PbEU 2022, L 275 (uitgifte: 25-10-2022, regelingnummer: 2022/2036)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau indien deze verschilt van de eerstgenoemde, en de afwikkelingsautoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de dochterondernemingen van een af te wikkelen groep waarop het in artikel 45 septies bedoelde vereiste op individuele basis van toepassing is, zullen alles doen wat in hun vermogen ligt om tot een gezamenlijk besluit te komen over:
- a)
het bedrag van het op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep toegepaste vereiste voor elke af te wikkelen entiteit; en
- b)
het bedrag van het op individuele basis toe te passen vereiste op elke entiteit van een af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit is.
Het gezamenlijke besluit verzekert de naleving van de artikelen 45 sexies en 45 septies en wordt volledig gemotiveerd en wordt verstrekt aan:
- a)
de af te wikkelen entiteit door haar afwikkelingsautoriteit;
- b)
de entiteiten van een af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit zijn, door de afwikkelingsautoriteiten van die entiteiten;
- c)
de EU-moederonderneming van de groep door de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, indien die EU-moederonderneming zelf geen af te wikkelen entiteit van dezelfde af te wikkelen groep is.
In het op grond van dit artikel genomen gezamenlijke besluit kan worden bepaald dat, indien zulks in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie en de af te wikkelen entiteit niet voldoende instrumenten direct of indirect heeft aangekocht die aan artikel 45 septies, lid 2, beantwoorden, de dochteronderneming overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, gedeeltelijk aan de in artikel 45 quater, lid 7, bedoelde vereisten voldoet met instrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep.
2.
Indien twee of meer MSI-entiteiten die onderdeel zijn van dezelfde MSI af te wikkelen entiteiten zijn of entiteiten uit derde landen die af te wikkelen entiteiten zouden zijn indien ze in de Unie waren gevestigd, bespreken de in lid 1 bedoelde afwikkelingsautoriteiten en, indien passend en in overeenstemming met de afwikkelingsstrategie van de MSI’s, maken ze afspraken over de toepassing van artikel 72 sexies van Verordening (EU) nr. 575/2013 en een eventuele aanpassing om het verschil tussen de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), van deze richtlijn, en artikel 12 bis, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten of entiteiten uit derde landen en de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), van deze richtlijn en artikel 12 bis, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen tot een minimum te beperken of te elimineren.
Een dergelijke aanpassing kan onder voorbehoud van het volgende worden toegepast:
- a)
de aanpassing kan worden toegepast met betrekking tot verschillen in de berekening van het totaal van de risicoposten tussen de betrokken lidstaten of derde landen door de hoogte van het vereiste aan te passen;
- b)
de aanpassing wordt niet toegepast om verschillen als gevolg van blootstellingen tussen afwikkelingsgroepen te elimineren.
De som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), van deze richtlijn en artikel 12 bis, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten of entiteiten uit derde landen die af te wikkelen entiteiten zouden zijn indien ze in de Unie waren gevestigd, mag niet lager zijn dan de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), van deze richtlijn en artikel 12 bis, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen.
3.
Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen, wordt een besluit genomen overeenkomstig de leden 4, 5 en 6.
4.
Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot een geconsolideerd vereiste voor de af te wikkelen groep als bedoeld in artikel 45 sexies, neemt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit een besluit over dat vereiste na terdege rekening te hebben gehouden met:
- a)
de door de betrokken afwikkelingsautoriteiten uitgevoerde beoordeling van entiteiten van de af te wikkelen groep die geen af te wikkelen entiteit zijn;
- b)
het advies van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau, indien verschillend van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit.
Indien een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA.
De EBA houdt bij het nemen van haar besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea.
De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.
De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.
Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing.
5.
Indien niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot het in artikel 45 septies bedoelde niveau van het vereiste dat op individuele basis op een entiteit van een af te wikkelen groep moet worden toegepast, wordt het besluit genomen door de afwikkelingsautoriteit van die entiteit, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
er is terdege rekening gehouden met de schriftelijke standpunten en voorbehouden die de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit kenbaar heeft gemaakt; en
- b)
indien een afwikkelingsautoriteit op groepsniveau verschilt van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, is er terdege rekening gehouden met de schriftelijke standpunten en voorbehouden door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.
Indien de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit, wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea.
De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand.
De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen.
De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau legt de zaak niet voor bindende bemiddeling aan de EBA voor indien het niveau dat is vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming:
- a)
met betrekking tot het vereiste als bedoeld in artikel 45 sexies binnen een bandbreedte ligt van 2 % van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; en
- b)
voldoet aan artikel 45 quater, lid 7.
Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing.
Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
6.
Indien er niet binnen vier maanden een gezamenlijk besluit wordt genomen wegens een meningsverschil met betrekking tot de hoogte van het geconsolideerde vereiste voor de af te wikkelen groep en de hoogte van de op individuele basis op de entiteiten van de af te wikkelen groep toe te passen vereiste, geldt het volgende:
- a)
er wordt een besluit genomen over het niveau van het op individuele basis op de dochterondernemingen van de af te wikkelen groep toe te passen vereiste overeenkomstig lid 5;
- b)
er wordt een besluit genomen over het niveau van geconsolideerde vereiste voor de af te wikkelen groep overeenkomstig lid 4.
7.
Het in lid 1 bedoelde gezamenlijke besluit en alle besluiten die de in de leden 4, 5 en 6 bedoelde afwikkelingsautoriteiten bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit hebben genomen, zijn bindend voor de betrokken afwikkelingsautoriteiten.
Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
8.
In afstemming met de bevoegde autoriteiten verlangen de afwikkelingsautoriteiten dat, en verifiëren ze of, de entiteiten voldoen aan het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste en nemen ze elk besluit op grond van dit artikel parallel met het opstellen en bijhouden van afwikkelingsplannen.