Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 45 Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 26-06-2021. Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2020, L 405).
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2034)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d) bedoelde instellingen en entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva indien vereist door en overeenkomstig dit artikel en de artikelen 45 bis tot en met 45 decies.
2.
Het in lid 1 van dit artikel bedoelde vereiste wordt overeenkomstig artikel 45 quater, lid 3, 5, of 7, voor zover van toepassing, berekend als het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva en uitgedrukt als percentage van:
- a)
het totaal van de risicoposten van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013; en
- b)
de totale risicoblootstellingsmaatstaf van de in lid 1 van dit artikel bedoelde betrokken entiteit, berekend overeenkomstig artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013.
3.
Overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EU) 2019/2033 worden verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de eigenvermogensvereisten op individuele basis van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, van de onderhavige richtlijn en die geen beleggingsonderneming zijn als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5, van Verordening (EU) 2019/2033, als volgt uitgelegd:
- a)
verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de totale kapitaalratio, gelden als verwijzingen naar artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033;
- b)
verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft het totaal van de risicoposten, gelden als verwijzingen naar het toepasselijke vereiste in artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033, vermenigvuldigd met 12,5.
Overeenkomstig artikel 65 van Richtlijn (EU) 2019/2033[lees: 2019/2034] gelden verwijzingen in de onderhavige richtlijn naar artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU wat betreft het aanvullend-eigenvermogensvereiste van beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, van de onderhavige richtlijn en die geen beleggingsondernemingen zijn als bedoeld in artikel 1, lid 2 of lid 5, van Verordening (EU) 2019/2033, als verwijzingen naar artikel 40 van Richtlijn 2019/2033[lees: 2019/2034].