Vgl. HR 17 april 2012, LJN BV9064, NJ 2012, 267, waarin de Hoge Raad oordeelde dat credits voor beltegoed vatbaar zijn voor toe-eigening en dus voorwerp kunnen zijn van verduistering in de zin van art. 321 Sr en van heling als bedoeld in de artt. 416bis en 417 Sr.
HR, 28-05-2013, nr. 12/00159
ECLI:NL:HR:2013:CA0799
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-05-2013
- Zaaknummer
12/00159
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
CA0799
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA0799, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0799
ECLI:NL:PHR:2013:CA0799, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0799
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑12‑2012
- Wetingang
art. 326 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0239
NbSr 2013/227
Uitspraak 28‑05‑2013
Inhoudsindicatie
1. Verblijfsvergunning een goed a.b.i. art. 326 Sr (oplichting)? In aanmerking genomen dat een verblijfsvergunning een beschikking van een bestuursorgaan is die ex art. 8, aanhef en onder a jo. art. 9.1 Vreemdelingenwet 2000 wordt afgegeven in de vorm van een document of schriftelijke verklaring en die derhalve als zodanig vatbaar is voor afgifte in de in art. 326 Sr bedoelde zin, geeft het oordeel van het Hof dat zo een vergunning een goed is in de zin van art. 326 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 2. Slagende bewijsklacht.
28 mei 2013
Strafkamer
nr. S 12/00159
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 december 2011, nummer 22/006260-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover in cassatie van belang, onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 09 juli 2008 tot en met 23 juli 2008 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft bewogen tot de afgifte van een verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk een formulier Bijlage Fotokaart op naam van [betrokkene 1] ondertekend en voorzien van zijn pasfoto en zich aldus voorgedaan als [betrokkene 1], waardoor de Immigratie- en Naturalisatiedienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL15J6 2010123071-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 50 t/m 51):
als de op 7 september 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb iemand anders zijn identiteit gebruikt. Dat zijn de volgende personalia: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Mijn echte personalia zijn [verdachte], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Ik heb een foto van mijzelf opgestuurd aan de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst). [Betrokkene 1] heeft mij zijn aanvraagformulieren gegeven. Hij heeft mij eigenlijk geholpen. [Betrokkene 1] was al in China en toen kwam de pardonregeling. Hierop heb ik mijn foto ingestuurd op naam van [betrokkene 1]. Hij wist hier wel van. Hij zei dat hij niet meer uit China kon, dus kon ik gebruik maken van zijn gegevens. Ik heb hier ongeveer 5.000 euro voor betaald.
2. Een kopie conform origineel geschrift, gevoegd als bijlage, blz. 87, bij proces-verbaalnummer
PL1576 2010123071-1. Het houdt, onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 87):
STIL Pardonloket, Antonius Matthaeuslaan 83, 3515 AP Utrecht.
Machtiging Aanmelden Generaal Pardon
Hierbij geeft ondergetekende, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1983 te China,
IND-nummer [001],
toestemming aan STIL om, in het kader van het generaal pardon,
meneer/mevrouw aan te melden voor het generaal pardon.
Plaats: Utrecht.
3. Een geschrift, gevoegd als bijlage, blz. 101, bij procesverbaalnummer PL1576 2010123071-1, te weten een brief d.d. 9 juli 2008, geschreven te Zevenaar, van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gericht aan [betrokkene 1] te Utrecht. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 101):
In het kader van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, zoals bedoeld in WBV 2007/11, is ambtshalve getoetst of u voldoet aan de voorwaarden die gelden om voor deze regeling in aanmerking te komen.
Uit de gegevens die mij bekend zijn, is gebleken dat u hieraan voldoet en op basis hiervan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
U komt derhalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 15 juni 2007, geldig tot 15 juni 2008, onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor voortgezet verblijf voor de duur van vijf jaar, geldig tot 15 juni 2013.
4. Een geschrift, zijnde een aangifte door Ministerie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst, d.d. 13 april 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], medewerker Bijzonder Onderzoek. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35 - 37):
Op 29 juni 1999 diende een vreemdeling onder de naam [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983, van Chinese nationaliteit, een aanvraag in tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter verkrijging van een bij de verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling behorend verblijfsdocument ging de op 9 juli 2008 aan de vreemdeling [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983, gezonden aanbiedingsbrief vergezeld van een fotokaart. Deze diende door de betrokken vreemdeling te worden ingevuld en, voorzien van diens goed gelijkende pasfoto en handtekening, te worden teruggezonden aan de IND. Op 23 juli 2008 werd de fotokaart retour ontvangen, voorzien van een pasfoto en handtekening. Bij een vergelijkend onderzoek van de op deze fotokaart bevestigde pasfoto met de in het verleden van de vreemdeling [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983 in het kader van diens asielaanvraag vervaardigde pasfoto's, bleek dat deze foto's niet overeen kwamen. De conclusie van het onderzoek door deskundigen van het Bureau Documenten van de IND luidt, dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de in het kader van de asielaanvraag van de vreemdeling [betrokkene 1] gemaakte pasfoto's niet dezelfde persoon tonen als de persoon op de pasfoto op de fotokaart, welke door een zich [betrokkene 1] noemende vreemdeling, in het kader van de Pardonregeling werd geretourneerd. Doordat deze betrokkene zich voor [betrokkene 1] uitgaf en daartoe een valse naam aannam, werd onze organisatie bewogen tot afgifte van een vergunning tot verblijf in Nederland, met alle rechten die daaraan verbonden zijn. In dezen heeft N.N. de voor de verkrijging van een verblijfsdocument benodigde fotokaart voorzien van een pasfoto welk een andere persoon toont dan de vreemdeling welke onder nr. [002] bij de IND bekend is onder de naam [betrokkene 1].
5. Een geschrift, zijnde een verklaring van onderzoek van bureau Documenten van Ministerie van Justitie Immigratie en Naturalisatiedienst (bijlage I bij het onder 2 genoemde geschrift), d.d. 3 februari 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2], gecertificeerd documentonderzoeker bij bureau Documenten van de IND. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 t/m 43):
Foto 1 betreft een pasfoto d.d. 04-05-2003. Foto 2 betreft een pasfoto d.d. 04-06-2004. Foto 3 betreft een pasfoto d.d. 10-09-2008. Deze foto's betreffen telkens een vreemdeling met v-nummer [002]. De bevindingen van het onderzoek geven veel steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 1 wel dezelfde persoon is als de persoon welke afgebeeld staat op foto 2. De bevindingen van het onderzoek geven enige steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 3 niet dezelfde persoon is als de personen welke afgebeeld staan op foto 1 en 2.
6. Een geschrift, zijnde een kopie van een Bijlage Fotokaart van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (bijlage II bij het onder 2 genoemde geschrift). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49):
Een Bijlage Fotokaart van de Immigratie en Naturalisatiedienst, waarop de gegevens van [betrokkene 1] staan, het v-nummer [002] en waarop een pasfoto is toegevoegd en voorzien van een handtekening."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat een verblijfsvergunning niet kan worden aangemerkt als een goed in de zin van art. 326 Sr.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat een verblijfsvergunning niet aan te merken is als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Onder een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden verstaan elk goed dat vatbaar is om voor de bezitter (economisch of anderszins) waarde te hebben.
Een verblijfsvergunning, een beschikking van een bestuursorgaan, is een vergunning die iemand over het algemeen moet hebben om te kunnen wonen en werken in een land waarvan die persoon geen staatsburger is. Een verblijfsvergunning belichaamt rechten en aanspraken. Derhalve heeft het (in economische zin) waarde voor de bezitter ervan en kan het worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (zie ook HR 6.10.1992, LJN ZC9117). Het hof verwerpt het verweer."
3.3. In aanmerking genomen dat een verblijfsvergunning een beschikking van een bestuursorgaan is die ingevolge art. 8, aanhef en onder a, in verbinding met art. 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 wordt afgegeven in de vorm van een document of schriftelijke verklaring en die derhalve als zodanig vatbaar is voor afgifte in de in art. 326 Sr bedoelde zin, geeft het oordeel van het Hof dat zo een vergunning een goed is in de zin van art. 326 Sr niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is van afgifte van een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.2. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat een verblijfsvergunning is afgegeven, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.3. Het middel is gegrond.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 mei 2013.
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/00159
Mr. Vellinga
Zitting: 26 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1 "Valsheid in geschrift" en 2 "Oplichting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel betreft feit 2 en klaagt over de verwerping van het verweer van de verdediging inhoudende dat een verblijfsvergunning geen "goed" is in de zin van art. 326 Sr, doch een beslissing van een bestuursorgaan.
4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotitie, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat een verblijfsvergunning niet aan te merken is als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Onder een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden verstaan elk goed dat vatbaar is om voor de bezitter (economisch of anderszins) waarde te hebben.
Een verblijfsvergunning, een beschikking van een bestuursorgaan, is een vergunning die iemand over het algemeen moet hebben om te kunnen wonen en werken in een land waarvan die persoon geen staatsburger is. Een verblijfsvergunning belichaamt rechten en aanspraken. Derhalve heeft het (in economische zin) waarde voor de bezitter ervan en kan het worden aangemerkt als een 'goed' in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (zie ook HR 6.10.1992, LJN ZC9117). Het hof verwerpt het verweer."
5.
In aanmerking genomen dat een verblijfsvergunning een beschikking van een bestuursorgaan is die wordt afgegeven in de vorm van een document of schriftelijke verklaring (art. 8, onder a jo. art. 9 lid 1 Vreemdelingenwet 2000) en dus als zodanig vatbaar is voor afgifte in de in art. 326 Sr bedoelde zin1. geeft het oordeel van het Hof dat een verblijfsvergunning een goed is in de zin van art. 326 Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 6 oktober 1992, NJ 1993, 101).2.
6.
Het middel faalt.
7.
8.
Het tweede middel betreft eveneens feit 2 en houdt in uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is geweest van afgifte van een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
9.
Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 09 juli 2008 tot en met 23 juli 2008 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft bewogen tot de afgifte van een verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk een formulier Bijlage Fotokaart op naam van [betrokkene 1] ondertekend en voorzien van zijn pasfoto en zich aldus voorgedaan als [betrokkene 1], waardoor de Immigratie- en Naturalisatiedienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
10.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 september 2010 van de politie Haaglanden met nr. PL15J6 2010123071-
- 6.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 50 t/m 51):
als de op 7 september 2010 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb iemand anders zijn identiteit gebruikt. Dat zijn de volgende personalia: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Mijn echte personalia zijn [verdachte], geboren [geboortedatum] 1983 te China. Ik heb een foto van mijzelf opgestuurd aan de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst). [Betrokkene 1] heeft mij zijn aanvraagformulieren gegeven. Hij heeft mij eigenlijk geholpen. [Betrokkene 1] was al in China en toen kwam de pardonregeling. Hierop heb ik mijn foto ingestuurd op naam van [betrokkene 1]. Hij wist hier wel van. Hij zei dat hij niet meer uit China kon, dus kon ik gebruik maken van zijn gegevens. Ik heb hier ongeveer 5.000 euro voor betaald.
2. Een kopie conform origineel geschrift, gevoegd als bijlage, blz. 87, bij proces-verbaalnummer PL15762010123071-1. Het houdt, onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 87):
STIL Pardonloket, Antonius Matthaeuslaan 83, 3515 AP Utrecht.
Machtiging Aanmelden Generaal Pardon
Hierbij geeft ondergetekende, [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum]-1983 te China,
IND-nummer [001],
toestemming aan STIL om, in het kader van het generaal pardon,
meneer/mevrouw aan te melden voor het generaal pardon.
Plaats: Utrecht.
3. Een geschrift, gevoegd als bijlage , blz. 101, bij procesverbaalnummer PL1576 2010123071-1, te weten een brief d.d. 9 juli 2008, geschreven te Zevenaar, van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gericht aan [betrokkene 1] te Utrecht. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 101):
In het kader van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude vreemdelingenwet, zoals bedoeld in WBV 2007/11, is ambtshalve getoetst of u voldoet aan de voorwaarden die gelden om voor deze regeling in aanmerking te komen.
Uit de gegevens die mij bekend zijn, is gebleken dat u hieraan voldoet en op basis hiervan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. U komt derhalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 15 juni 2007, geldig tot 15 juni 2008, onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor voortgezet verblijf voor de duur van vijf jaar, geldig tot 15 juni 2013.
4. Een geschrift, zijnde een aangifte door Ministerie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst, d.d. 13 april 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], medewerker Bijzonder Onderzoek. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 35 - 37):
Op 29 juni 1999 diende een vreemdeling onder de naam [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983, van Chinese nationaliteit, een aanvraag in tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter verkrijging van een bij de verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling behorend verblijfsdocument ging de op 9 juli 2008 aan de vreemdeling [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1983, gezonden aanbiedingsbrief vergezeld van een fotokaart. Deze diende door de betrokken vreemdeling te worden ingevuld en, voorzien van diens goed gelijkende pasfoto en handtekening, te worden teruggezonden aan de IND. Op 23 juli 2008 werd de fotokaart retour ontvangen, voorzien van een pasfoto en handtekening. Bij een vergelijkend onderzoek van de op deze fotokaart bevestigde pasfoto met de in het verleden van de vreemdeling [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1983 in het kader van diens asielaanvraag vervaardigde pasfoto's, bleek dat deze foto's niet overeen kwamen. De conclusie van het onderzoek door deskundigen van het Bureau Documenten van de IND luidt, dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de in het kader van de asielaanvraag van de vreemdeling [betrokkene 1] gemaakte pasfoto's niet dezelfde persoon tonen als de persoon op de pasfoto op de fotokaart, welke door een zich [betrokkene 1] noemende vreemdeling, in het kader van de Pardonregeling werd geretourneerd. Doordat deze betrokkene zich voor [betrokkene 1] uitgaf en daartoe een valse naam aannam, werd onze organisatie bewogen tot afgifte van een vergunning tot verblijf in Nederland, met alle rechten die daaraan verbonden zijn. In dezen heeft N.N. de voor de verkrijging van een verblijfsdocument benodigde fotokaart voorzien van een pasfoto welk een andere persoon toont dan de vreemdeling welke onder nr. [002] bij de IND bekend is onder de naam [betrokkene 1].
5. Een geschrift, zijnde een verklaring van onderzoek van bureau Documenten van Ministerie van Justitie Immigratie en Naturalisatiedienst (bijlage I bij het onder 2 genoemde geschrift) , d.d. 3 februari 2010, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2], gecertificeerd documentonderzoeker bij bureau Documenten van de IND. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38 t/m 43):
Foto 1 betreft een pasfoto d.d. 04-05-2003. Foto 2 betreft een pasfoto d.d. 04-06-2004. Foto 3 betreft een pasfoto d.d. 10-09-2008. Deze foto's betreffen telkens een vreemdeling met v-nummer [002]. De bevindingen van het onderzoek geven veel steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 1 wel dezelfde persoon is als de persoon welke afgebeeld staat op foto 2. De bevindingen van het onderzoek geven enige steun aan de hypothese dat de persoon, afgebeeld op foto 3 niet dezelfde persoon is als de personen welke afgebeeld staan op foto 1 en 2.
6. Een geschrift, zijnde een kopie van een Bijlage Fotokaart van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (bijlage II bij het onder 2 genoemde geschrift). Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 49):
Een Bijlage Fotokaart van de Immigratie en naturalisatiedienst, waarop de gegevens van [betrokkene 1] staan, het v-nummer [002] en waarop een pasfoto is toegevoegd en voorzien van een handtekening."
11.
De als bewijsmiddel 3 tot het bewijs gebezigde passage van de brief van de IND houdt weliswaar in dat de geadresseerde in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, maar daaruit kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat de brief ook daadwerkelijk een (definitieve beslissing omtrent het afgeven van een) verblijfsvergunning behelst.3. Uit de overige bewijsmiddelen kan evenmin volgen dat door de IND een verblijfsvergunning is afgegeven.
12.
Het middel slaagt.
13.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
In deze zaak, waarin geen middelen werden ingediend, wierp de A-G Meijers ambtshalve de vraag op of een beschikking van de rechtbank als een goed in de zin van art. 326 Sr is aan te merken. Hij was van oordeel dat dit zonder twijfel het geval was. De Hoge Raad oordeelde geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
Dat de brief van de IND geen definitieve beslissing omtrent het toekennen van een verblijfsvergunning inhoudt vindt - naar een blik achter de papieren muur leert - steun in de overige inhoud van deze brief, waaruit volgt dat geadresseerde pas in aanmerking komt voor een vergunning als aan nog drie noodzakelijke vereisten is voldaan, en de nadere toets aan de voorwaarden van de regeling geen belemmeringen oplevert.
Beroepschrift 03‑12‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirant] (geboren op [geboortedatum]1983), te dezer zake domicilie kiezende Beursplein 37 te Rotterdam (correspondentie: Postbus 30191, 3001 DD Rotterdam) ten kantore van de advocaat mr R.W. Koevoets
Dat requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage, uitgesproken op 27 december 2011, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 348, 350, 359 Sv.
Middel I
Namens requirant werd in hoger beroep aangevoerd dat vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde diende te volgen omdat een verblijfsvergunning geen ‘goed’ is in de zin van art. 326 Sr., doch een beslissing van een bestuursorgaan, in casu de IND. Het Hof heeft dit verweer verworpen met een verwijzing naar Hoge Raad 6 oktober 1992, LJN ZC9117. Het Hof miskent daarbij echter dat het in het door het Hof aangehaalde arrest een op schrift gestelde beschikking van de Rechtbank betrof. Met deze op schrift gestelde beschikking kan — in tegenstelling tot in casu louter een verblijfsvergunning — effect gesorteerd worden in het maatschappelijk verkeer. De onderhavige bedoelde beslissing van de IND waarbij een vergunning tot verblijf wordt verleend, welke beslissing nota bene nimmer is genomen, mist een dergelijk potentieel effect in het maatschappelijk verkeer. Dit zou anders zijn wanneer met de verblijfsvergunning zou worden bedoeld een fysieke kaart waaruit het verleend zijn van deze vergunning blijkt. In het dagelijks spraakgebruik worden de beschikking van de IND en vorenbedoelde kaart veelal vereenzelvigd. Het Hof heeft derhalve ten onrechte een parallel gezien tussen de casus in LJN ZC9117 en onderhavige zaak.
Middel 2
Het Hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst werd bewogen tot bovenomschreven afgifte. De afgifte zou volgens de tenlastelegging een ‘verblijfsvergunning in het kader van de Pardonregeling’ betreffen. Uit geen van de bewijsmiddelen die het Hof kennelijk bezigt valt echter af te leiden dat er sprake is geweest van afgifte van een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Voormelde middelen brengen ieder voor zich, danwel in ieder geval in onderlinge samenhang bezien met zich mede dat het arrest van het Hof niet conform de eisen der wet in voldoende amte is gemotiveerd. Dit dient derhalve tot cassatie te leiden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, aldaar kantoor houdende Beursplein 37 te Rotterdam (correspondentie: Postbus 30191, 3001 DD Rotterdam) , die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Rotterdam, 3 december 2012
(advocaat)