Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/2.7.2
2.7.2 Bepalingen over het recht van enquête in het Ontwerp Nelissen
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS598527:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In het Ontwerp Nelissen en in de toelichting daarop werd het enquêterecht niet uitdrukkelijk genoemd als middel ter bescherming van de minderheid der aandeelhouders. Uit het vervolg van de behandeling blijkt echter dat het wel als zodanig beschouwd werd. Belinfante 1929, p. 317-319 (Eindverslag Commissie van Rapporteurs), SER Advies Evenwichtig Ondernemingsbestuur 2007, p. 59, Veenstra 2010, p. 12 ev.
Pas bij de herziening van het enquêterecht in 1971 kregen ook anderen, te denken valt aan de advocaat generaal en vakorganisaties, de bevoegdheid een enquêteverzoek in te dienen.
Belinfante 1929, p. 148, 150-153, Dortmond 2010, p. 92.
Belinfante 1929, p. 43 en 98, MvT 1910.
Kist-Visser 1929, p. 269, Van der Heijden 1929, nr. 301, Grosheide 1927, p. 133.
Net als de hiervoor besproken mogelijkheden voor aandeelhouders zich tegen bepaalde besluiten te verzetten, werd het recht van enquête gerekend tot de in het Ontwerp Nelissen opgenomen voorzieningen die de positie van de minderheid van de aandeelhouders beoogden te versterken.1 De enquêteprocedure werd opgenomen in de ontwerpartikelen 52d - 52g. Aandeelhouders die ten minste 10% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigden zouden de bevoegdheid krijgen de Rechtbank te verzoeken een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap in te stellen.2 Een verzoek mocht alleen worden toegewezen als deze aandeelhouders zich eerst - tevergeefs - tot bestuur, commissarissen en algemene vergadering hadden gewend. Of aan de resultaten van het onderzoek consequenties verbonden zouden moeten worden, werd aan de algemene vergadering overgelaten.
Door de minderheidsaandeelhouders de bevoegdheid te geven tot het instellen van een enquête 'in eenige meer gewichtige aangelegenheden op te komen ter verdediging hunner belangen, zelfs tegen de meerderheid der aandeelhouders' werd hun een mogelijkheid geboden op te treden tegen machtsmisbruik door de meerderheid van de aandeelhouders. Op voorhand was al kritiek geuit tegen de mogelijke invoering van een enquêteregeling.3 Om de tegenstanders de wind uit de zeilen te nemen werd het nut van de invoering van het recht van enquête in de Memorie van toelichting uiteen gezet:
`Het nut dezer instelling, vooral de krachtige preventieve werking, die uit deze bevoegdheid van aandeelhouders voorkomt, ligt zo zeer voor de hand dat nadere toelichting van haar strekking en betekenis overbodig voorkomt. Zelfs wanneer wordt aangetoond, dat van deze bevoegdheid zelden of nimmer gebruik gemaakt wordt, heeft men geen woord te haren nadeele gerept. Het nut van een schildwachtpost kan niet worden afgemeten naar het aantal malen dat de bewaker een aanval afslaat: het feit reeds dat men de plaats bewaakt weet, is vaak voldoende bescherming.'4
Een reactie op de voorstellen bleef niet uit. Visser wees op de mogelijkheid dat een enquête de positie van de vennootschap zou kunnen schaden. In 1925 — het hierna te bespreken gewijzigde ontwerp Heemskerk was al ingediend reageerde Grosheide nog op de voorstellen voor het enquêterecht. Ook hij verwachtte niet al te veel van de regeling.5 De gemaakte opmerkingen over de wenselijkheid en het nut van het voorstel een enquêteprocedure in het Nederlandse vennootschapsrecht in te voeren, klonken later nog door bij de behandeling van het Ontwerp Heemskerk. Het in het Ontwerp Heemskerk opgenomen voorstel tot het invoeren van een enquêteprocedure was namelijk ontleend aan dit ontwerp. In de volgende paragrafen zal ik hierop terugkomen.