Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/7.2.0
Inleiding
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS613171:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld, J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 4; H.J. Hofstra, R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 257; J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 3.
H.J. Hofstra, R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 257.
J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 45.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 3.
Aanhangsel Handelingen II 1976/77, kamervraag 939.
Hoge Raad 22 februari 1978, BNB 1978, 121. Het arrest betrof de onroerende zaakbelastingen.
Men kan zich overigens afvragen of het gebruik van de term waarde in het economische verkeer voor zo uiteenlopende waardebegrippen wel gelukkig is. Wellicht zou men ten behoeve van de duidelijkheid beter kunnen spreken van successiewaarde, inkomstenbelastingwaarde etcetera.
J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 4. Andere indelingen zijn ook mogelijk. Niessen onderscheidt bijvoorbeeld belastingen waarbij de waarde van het vermogen of vermogensbestanddelen zelf maatstaf van heffing is (bijvoorbeeld overdrachtsbelasting) en belastingen waarbij de vermogensopstelling niet meer is dan een hulpmiddel om een andere heffingsmaatstaf te benaderen (bijvoorbeeld vennootschapsbelasting). H.J. Hofstra, R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 258.
J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 5.
G.T.K. Meussen, Bedrijfswaarde (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1997, p. 26. Zie ook hoofdstuk 4, § 3.2.1.
In het licht van de in hoofdstuk 4, § 4.1.1 als uitgangspunt genomen relatieve, materiële autonomie van het belastingrecht, dient allereerst te worden bezien of binnen dit rechtsgebied of binnen de daarvan deel uitmakende sub-rechtsgebieden begripsconvergentie voor wat betreft waarde bestaat.
Literatuuronderzoek leidt al spoedig tot de constatering dat aan de verschillende belastingwetten geen algemeen waardebegrip ten grondslag ligt.1
Niessen formuleert de noodzaak van een gedifferentieerd waardebegrip als volgt:
‘Zowel aard en karakter van de onderscheidene belastingen als de eisen van de belastingtechniek kunnen echter om variaties vragen die in een uniform waardebegrip niet kunnen worden opgevangen.’2
Van Dijck spreekt in dit kader over differentiatie van het waardebegrip met het oog op doel en strekking van een concrete wet.3 Van Dijck en Meussen schrijven verder nog dat met betrekking tot iedere belastingwet afzonderlijk bezien zal moeten worden of voor het begrip waarde (in het economische verkeer) een eigen – binnen de doelstelling van iedere concrete wet – passende betekenis gevonden kan worden. Met betrekking tot de Wet IB 2001, waar de term ‘waarde in het economische verkeer’ op verschillende plaatsen voorkomt, nemen zij het standpunt van de staatssecretaris van financiën over dat men niet op voorhand moet aannemen dat een enkelvoudig waardebegrip bestaat, maar telkens bezien moet worden welke functie het waardebegrip op die plaats in de wet moet vervullen.4
Zij citeren de staatssecretaris:
‘Het begrip waarde [in het economische verkeer] dient te worden geïnterpreteerd binnen het kader van een concrete wetsbepaling, zodat doel en strekking van de wettelijke regeling optimaal gerealiseerd kunnen worden. De staatssecretaris meent verder ‘dat de rechter in belastingzaken aan het begrip “waarde in het economische verkeer” al naar gelang het karakter van de belastingwetten waarin dit begrip wordt gehanteerd, een verschillende uitleg zal geven.’5
en de Hoge Raad:
‘dat echter het enkele feit dat de wetgever (…) een term heeft gebezigd die ook reeds in andere belastingwetten (…) voorkwam niet zonder meer wettigt aan te nemen dat die term in de onderwerpelijke bepaling noodzakelijk dezelfde betekenis moet hebben als in die andere wetten’6
Wat derhalve resteert is een caleidoscopisch beeld van waardebegrippen, waarin, zo blijkt uit de literatuur, niettemin enige ordening is aan te brengen.7
Van Dijck en Meussen gebruiken een hoofdindeling naar waarde in objectieve zin en waarde in subjectieve zin. Parallel daaraan loopt de – doelstelling-afhankelijke – indeling naar belastingen in objectieve en subjectieve belastingen, al naar gelang het object of het subject als uitgangspunt voor de belastingheffing wordt genomen.8 Ondanks het feit dat een doelstelling of het karakter van een belastingwet veelal moeilijk is vast te stellen en dat een belastingwet zowel objectieve als subjectieve ‘trekken’ kan vertonen, acht Van Dijck het praktische belang van het juridisch-technische onderscheid gelegen in de mogelijkheid vanuit het doel van een belastingwet een oplossing te vinden voor de interpretatieve problemen die het waardebegrip oproept. Indien een formulering van het waardebegrip in een belastingwet achterwege blijft, zal men volgens hem immers door interpretatie van het begrip tot een invulling moeten komen. Dit begrip heeft in een objectieve belasting een andere functie dan in een subjectieve belasting.9
Terzijde zij nog eens opgemerkt dat waarde dient te worden onderscheiden van tegenprestatie en prijs. Economische waarde is volgens Meussen de op een abstracte markt bedingbare prijs, terwijl de prijs de op een werkelijke markt tot stand gekomen tegenprestatie in geld is.10