Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis
Artikel 9
Geldend
Geldend vanaf 26-06-2000
- Bronpublicatie:
18-05-1999, PbEG 1999, L 176 (uitgifte: 10-07-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-06-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2000, PbEG 2000, L 149 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Ter verwezenlijking van het streven van de overeenkomstsluitende partijen om tot een zo uniform mogelijke toepassing en uitlegging van de in artikel 2 bedoelde bepalingen te komen, volgt het Gemengd Comité constant de ontwikkeling van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, hierna ‘het Hof van Justitie’ te noemen, alsook de ontwikkeling van de jurisprudentie van de bevoegde rechterlijke instanties van IJsland en Noorwegen betreffende deze bepalingen. Daartoe wordt een systeem ingesteld voor de geregelde wederzijdse toezending van die jurisprudentie.
2.
Onverminderd de aanneming van de nodige wijzigingen in het statuut van het Hof van Justitie, hebben IJsland en Noorwegen het recht memoriën of schriftelijke opmerkingen voor te leggen aan het Hof van Justitie in gevallen waarin een vraag- stuk door een rechter van een lidstaat aan het Hof is voorgelegd met een verzoek om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van een der in artikel 2 bedoelde bepalingen.