HR, 22-02-2005, nr. 00812/04
ECLI:NL:HR:2005:AS1874
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2005
- Zaaknummer
00812/04
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AS1874
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AS1874, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS1874
ECLI:NL:HR:2005:AS1874, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS1874
Conclusie 22‑02‑2005
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr.00812/04
Mr. Jörg
Zitting 4 januari 2005
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 20 januari 2004 wegens diefstal met braak veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. Cas Van Heugten, advocaat te Sittard, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De eerste te beantwoorden vraag is of hier cassatiemiddelen in de zin van de wet worden gepresenteerd.
4.
Bij een cassatiemiddel in de zin der wet moet het volgens vaste rechtspraak gaan om 'een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk voorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen' (vgl. HR 13 maart 2001, NJ 2001, 296 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 605). Aan genoemde eis voldoet niet een grief die niet klaagt over verzuim van vormen en/of schending van het recht (HR 8 april 1986, NJ 1986, 708). Ik verwijs hiervoor naar Van Dorst, Cassatie in Strafzaken, 5e, p. 85.
5.
Het eerste middel vangt aan met de mededeling dat verzoeker ten onrechte is veroordeeld aangezien hij niet de dader is en niets met het 'litigieuze delict' te maken heeft. Vervolgens wordt betoogd waarom verzoeker de diefstal niet kan hebben gepleegd waarna de steller van het middel afsluit met de stelling dat de bewijsvoering onvoldoende is, terwijl de motivering onbegrijpelijk en ondeugdelijk is. De steller van het middel opteert onder meer voor vrijspraak door Uw Raad. Toe maar.
6.
In de onderhavige schriftuur heb ik evenwel niet kunnen ontwaren of het hof vormen zou hebben verzuimd, en zo ja welke en waarom, dan wel het recht zou hebben geschonden, en zo ja in welk opzicht. Verder wordt op geen enkele manier aangegeven op welke manier de bewijsvoering onvoldoende is en de motivering onbegrijpelijk en ondeugdelijk is. Ik ben dan ook van mening dat het eerste middel geen middel van cassatie in de zin van de wet is.
7.
Het tweede middel klaagt erover dat het hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan de rechtbank, terwijl uit het arrest niet blijkt dat het hof zulks met eenparigheid van stemmen heeft gedaan.
8.
De wet schrijft niet voor dat in een in hoger beroep gewezen uitspraak uitdrukkelijk moet worden vermeld dat aan art. 424, tweede lid, Sv is voldaan. Stemverhoudingen vallen onder het geheim van de raadkamer. Het arrest behoeft dan ook geen informatie te bevatten over de eenparigheid van stemmen (vgl. HR 15 februari 1972, NJ 1972, 240 en HR 3 mei 1994, NJ 1994, 613). Ik heb ook wel eens een cassatiemiddel gezien waarin de klacht juist was dat het hof het geheim van de raadkamer had geschonden door kenbaar te maken dat het met eenparigheid van stemmen tot een hogere straf was gekomen dan in eerste aanleg was opgelegd. Het is ook nooit goed of het deugt niet.
9.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 22‑02‑2005
Inhoudsindicatie
Geen wetsbepaling schrijft voor dat in het arrest van het hof uitdrukkelijk wordt vermeld dat een zwaardere straf is opgelegd met eenparigheid van stemmen ex art. 424.2 Sv. Evenmin kan de verplichting tot zodanige vermelding worden ontleend aan enige andere rechtsregel, meer i.h.b. niet aan art. 6 EVRM (vgl. EHRM 27 juni 2000, dec., appl. no. 40171/98 Boons tegen Nederland).
Partij(en)
22 februari 2005
Strafkamer
nr. 00812/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 januari 2004, nummer 20/002493-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 31 juli 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.H.J.M. van Heugten, advocaat te Sittard, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de schriftuur
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als eerste middel aangeduide klacht voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof niet overeenkomstig art. 424, tweede lid, Sv in het arrest tot uitdrukking heeft gebracht dat het de straf - die hoger is dan door de Rechtbank is bepaald - met eenparigheid van stemmen heeft opgelegd.
4.2.
De Rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier weken. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes weken.
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat geen wetsbepaling voorschrijft dat in het arrest uitdrukkelijk wordt vermeld dat de zwaardere straf is opgelegd met eenparigheid van stemmen. Evenmin kan de verplichting tot zodanige vermelding worden ontleend aan enige andere rechtsregel meer in het bijzonder niet aan art. 6 EVRM (vgl. EHRM 27 juni 2000, dec., appl. no. 40171/98 Boons tegen Nederland).
4.4.
Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 februari 2005.