Vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182.
HR, 18-11-2014, nr. 13/05899
ECLI:NL:HR:2014:3292
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
13/05899
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3292, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2066, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2066, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3292, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0459
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-naleving voorschrift van art. 51 Sv. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de dagvaarding in h.b. aan de raadsman is verzonden. Vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 november 2014
Strafkamer
nr. S 13/05899
CB/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 27 september 2013, nummer 22/003396-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd, doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. M.J. Lamers, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank Den Haag en aldaar blijkens een daarop geplaatst stempel ingekomen op 26 juli 2012, die de mededeling inhoudt dat hij de verdachte in hoger beroep als raadsman bijstaat.
Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad toegezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Lamers is gezonden.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen.
2.3.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Niet-naleving voorschrift van art. 51 Sv. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de dagvaarding in h.b. aan de raadsman is verzonden. Vernietiging en terugwijzing.
Nr. 13/05899
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 27 september 2013 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 27 juni 2012, waarbij de verdachte wegens "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep ten onrechte geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in art. 51 Sv.
3.2. Een stelbriefje is geen noodzakelijk voorwaarde om als raadsman op te kunnen treden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend.1.
3.3. De Politierechter heeft op tegenspraak (mr. M.J. Lamers is bij de behandeling in eerste aanleg verschenen en heeft in de hoedanigheid van gemachtigde raadsman het woord tot verdediging gevoerd) vonnis gewezen op 27 juni 2012 en op 11 juli 2012 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. In het dossier bevindt zich een brief van mr. Lamers van 25 juli 20122.waarin hij expliciet te kennen geeft dat hij in de strafzaak tegen de verdachte zal optreden als diens raadsman. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat, gelet op art. 410 Sv onderzoekswensen voor het hoger beroep zouden moeten worden opgegeven, maar dat dat voor de verdediging in dit stadium niet mogelijk is, aangezien zij nog niet beschikt over een uitgewerkt vonnis en dat de verdediging zich uitdrukkelijk het recht voorbehoudt om na ontvangst van het vonnis alsnog opgave te doen van eventuele getuigen en/of onderzoekswensen. Ik meen dat de brief van de raadsman, gelet op de inhoud daarvan, bezwaarlijk anders kan worden opgevat dan als een zogenaamde ‘stelbrief’ in de zin van art. 39 Sv. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd kan te wijten zijn aan de adressering van de genoemde brief: die is gericht aan de rechtbank waarvan de Politierechter deel uitmaakt. Daarmee is een zeker risico geschapen dat de brief terecht zou komen in de ‘Bermuda triangle’ die, als het om correspondentie in het strafprocesrecht gaat, zich soms uitstrekt tot de fase tussen de eerste aanleg en het hoger beroep. De schriftuur ex art. 410 Sv moet immers bij de rechtbank worden ingediend, maar aanvullingen daarop kunnen wellicht beter meteen naar het Hof. Dat laatste geldt zeker voor mededelingen over het optreden als raadsman in hoger beroep. Maar, hoe dan ook, het Hof kón kennis nemen van de brief. Mr. Lamers had in hoger beroep aldus als raadsman behoren te worden erkend en behandeld.3.Een goede procesorde brengt mee dat in zo een geval de rechter, nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting pas voortzet nadat hij zich ervan heeft vergewist dat het voorschrift van art. 51 Sv is nageleefd, dan wel zich een toelaatbare - maar in casu niet aanwezige - uitzondering daarop voordoet. Dat het Hof anders heeft gehandeld ligt besloten in het feit dat het Hof ter terechtzitting enkel heeft vastgesteld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig aan de verdachte is betekend. Nu de raadsman niet ter terechtzitting aanwezig was, had het Hof ook moeten onderzoeken of voldaan was aan het in art. 51 Sv gegeven voorschrift. Van een dergelijk onderzoek blijkt niet.
3.4. Bij de stukken bevindt zich voorts het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen voor de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2013. Noch uit mededelingen gesteld op voornoemd stuk noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan een raadsman is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2013 zijn aldaar de verdachte noch een raadsman verschenen.
3.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.4.
3.6. Het middel, dat daarover klaagt, is dus terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014
Aan deze brief wordt in de cassatieschriftuur gerefereerd.
Vgl. HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:660 en HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4303.Uit voornoemde arresten kan worden afgeleid dat zelfs een door de raadsman ingediende appelmemorie kan worden aangemerkt als een stuk waaruit blijkt dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand heeft voorzien, waarbij art. 51 Sv onverkort van toepassing is.
Vgl. o.a. HR 18 maart 2014, S12/04681 (niet gepubliceerd), HR 9 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1453 en HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2467.