Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/4.8.3
4.8.3 Achterwege laten maximering
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375507:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Op grond van art. 611a lid 4 Rv heeft de rechter de keuze om aan een veroordeling per overtreding of tijdseenheid al dan niet een maximum te verbinden.
BenGH 9 maart 1987, NJ 1987, 910(Trenning/Krabben), m.nt. Heemskerk. In de casus die aan het arrest Trenning/Krabben ten grondslag lag, was een maximum ten aanzien van de dwangsomveroordeling achterwege gelaten, hetgeen tot grote financiële problemen leidde voor de dwangsom-debiteur.
Zie wat deze extensieve interpretatie betreft BenGH 25 mei 1999, NJ 2000, 14(Greenib Car/Aaltink), m.nt. Snijders; zie voorts met betrekking tot de extensieve interpretatie van het onmogelijkheidsbegrip 16.5.
Zie echter Verkade 1981, p. 163. Verkade wijst erop dat in het door hem besproken vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank Amsterdam van 18 september 1980, 'het maximum (...) het karakter droeg van een relatief lage afkoopsom'. Volgens Verkade raakt men wel ver verwijderd van het karakter van het dwangsmiddel; 'men kan zelfs zeggen dat de gemaximeerde dwangsom aldus tot een buitenwettelijke civiele boete denatureert'. Naar mijn mening is in dit geval niet het doorslaggevende probleem dat aan de veroordeling een maximum wordt verbonden, als wel dat de dwangsom en het maximum op een te laag bedrag worden vastgesteld.
Zie R.M. Blaauw 1980, p. 63; met betrekking tot de bestuursrechtelijke dwangsom is dit op grond van art. 5:32 Awb het geval; Roelvink 1989 bepleit dat de rechter zich bij elke oplegging van een dwangsom per tijdseenheid of per overtreding dient af te vragen of het niet opportuun is een maximum van te verbeuren dwangsommen vast te stellen.
Het tweede geval waarin de dwangsom in mijn visie nog slechts als strafmaatregel fungeert, heeft een minder vast omlijnd karakter: ik doel op het geval waarin de rechter aan een per overtreding of tijdseenheid oplopende dwangsomveroordeling geen maximum heeft verbonden en de veroordeelde lange tijd aaneen dwangsommen heeft verbeurd, zonder dat uitzicht op een gedragsverandering bestaat.1 Omdat de dwangsomveroordeling zonder maximum tot in het oneindige doorloopt, moet op een gegeven moment worden geconstateerd dat de dwangsom kennelijk geen functie als dwangmiddel (meer) vervult. Vanaf dat moment (dat vanzelfsprekend niet eenvoudig te bepalen zal zijn), moet naar mijn mening, ondanks het definitief karakter van de dwangsomveroordeling, vastgesteld worden dat de rechtvaardiging voor verbeurte van dwangsommen is vervallen: deze kan dan nog uitsluitend in bestraffing van de veroordeelde worden gevonden.
Voor de praktijk betekent dit dat een beroep op opheffing van de dwangsomveroordeling krachtens art. 611d Rv in dit geval kans van slagen zou kunnen hebben. Het tegendeel lijkt weliswaar te moeten worden afgeleid uit het arrest Trenning/Krabben,2 maar dit arrest werd door het Benelux-Gerechtshof gewezen toen van de huidige extensieve interpretatie van het onmogelijkheidsbegrip nog geen sprake was.3 Van taalkundige onmogelijkheid behoeft volgens de huidige interpretatie geen sprake te zijn; het functieverlies van de dwangsom is blijkens de jurisprudentie maatgevend.
Omdat preventie boven redres de voorkeur verdient, is in de eerste plaats van belang dat de rechter aan oplopende dwangsomveroordelingen steeds een maximum verbindt.4 Het zou mijn voorkeur hebben als de rechter hiertoe krachtens wettelijke bepaling gehouden zou zijn, zoals ook door Blaauw in het verleden is voorgesteld.5