Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/4.4
4.4 Punitief karakter: argumenten vóór
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS379154:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld Pfeffer 1936, p. 120-127; Kamphuisen 1943, p. 17; R.M. Blaauw 1980, p. 51-54 en R.M. Blaauw 1988, p. 1; ook F.MJ. Jansen 1987, p. 330 spreekt van een 'penaal karakter'. Voor een kwalificatie in kort geding van de executie van dwangsommen als oplegging van een 'private straf, maar vernietiging van dit oordeel in appel zie Hof Leeuwarden 5 september 2001, NJ 2002, 175. Ook in de Belgische literatuur spreekt men over het algemeen van een 'private straf, zie onder anderen Ballon 1980a, p. 24; Moreau-Margrève 1982, p. 54 en Moreau-Margrève 1991, p. 27; Fettweis 1987, p. 600, nr. 950; Van Compernolle 1992, p. 28-29. Wagner 2003, p. 16-17 betoogt dat de dwangsom alleen in de invorderingsfase een private straf kan worden genoemd. Dit standpunt vindt men ook in de Franse literatuur terug, zie Marty, Raynaud & Jestaz 1989 nr. 290, p. 255-256; Planiol & Ripert 1931, p. 94, nr. 793; zie voorts wat betreft het strafrechtelijk karakter van de astreinte Denis 1975.
Zie R.M. Blaauw 1980, p. 52; R.M. Blaauw 1988, p. 12; R.M. Blaauw 1980b, p. 985-996.
Met betrekking tot de privaatrechtelijke dwangsom is desalniettemin ook de tegengestelde opvatting verdedigd.1 Blaauw neemt in de Nederlandse literatuur het meest uitgesproken standpunt in: hij is van oordeel dat het dreigen met verbeurte van een dwangsom steeds een vorm van strafbaarstelling is, en het bij overtreden realiseren van die dreiging steeds een vorm van bestraffing.2
Ter onderbouwing van dit standpunt stelt Blaauw vast dat een essentieel element van een straf is: het toebrengen van als zodanig bedoeld leed. Verdergelegen doelen (waaronder generale en speciale preventie), staan volgens Blaauw in geval van een straf los van dit naastgelegen doel. Blaauw vindt de dwangsom een straf, omdat de bedoeling van de dwangsombedreiging volgens hem is: het beïnvloeden van de wil van de veroordeelde door hem iets onaangenaams in het vooruitzicht te stellen voor het geval hij zich niet conformeert aan het vonnis (dreiging met leed, met als doel speciale preventie). De bedoeling van het doen verbeuren en executeren acht hij het realiseren van die dreiging: het opzettelijk laten ondergaan van het leed waarmee gedreigd werd.
Blaauw overweegt weliswaar dat het uiteindelijke doel van deze leedtoevoeging erin is gelegen, zowel aan de veroordeelde als aan een ieder die mocht menen dat het met het realiseren van dwangsombedreigingen wel meevalt, duidelijk te maken dat een dergelijk dreigement gemeend is; in de redenering van Blaauw is echter van doorslaggevend belang, dat als naastgelegen doel van de dwangsom moet worden beschouwd het toebrengen van als zodanig bedoeld leed, net zoals dit het naastgelegen doel is van overige straffen. Preventie acht hij slechts een verder gelegen doel, dat aan het eerstgenoemde doel ondergeschikt is.