Hof Den Haag, 22-06-2016, nr. BK-15/01058
ECLI:NL:GHDHA:2016:1765
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
22-06-2016
- Zaaknummer
BK-15/01058
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:1765, Uitspraak, Hof Den Haag, 22‑06‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:75, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2016/1812 met annotatie van mr. H. de Jong
Uitspraak 22‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil tot welk bedrag de heffingsambtenaar dient te worden veroordeeld in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, in beroep en hoger beroep heeft moeten maken
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/01058
uitspraak d.d. 22 juni 2016
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 30 september 2015, nummer ROT 14/6607, betreffende de onder 1.1 vermelde beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2013 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [A] (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2014 vastgesteld op € 775.000 (hierna: de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [A] (hierna: de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de beschikking alsmede de aanslag vernietigd. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een vergoeding van € 121,50 voor de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake is een griffierecht van € 45 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 123. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 mei 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. De uitspraak op bezwaar luidt, voor zover in hoger beroep van belang:
“Gebruiker is de (rechts)persoon die de onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar gebruikt. Dat is niet gelijk aan uw situatie zodat u onterecht als gebruiker bent aangemerkt. De beschikking en aanslag (…) worden vernietigd.
(…)
In uw bezwaarschrift vraagt u om een vergoeding van de door u gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. Belastingen Rotterdam beoordeelt aan de hand van het ‘Besluit proceskosten bestuurlijke voorprocedures’(een op de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde regelgeving die voor alle gemeenten geldt) of u in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de door u gemaakte kosten.
Op basis van deze regelgeving komt u in aanmerking voor een tegemoetkoming in de proceskosten. De vergoeding bedraagt:
Bezwaarschrift: 1 punt * wegingsfactor 0,25 * € 243,- = € 60,75
Hoorzitting: 1 punt * wegingsfactor 0,25 * € 243,- = € 60,75
Totale vergoeding bedraagt € 121,50 (…)”
Oordeel van de rechtbank
4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“1. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de proceskosten alsmede dat [de heffingsambtenaar] geen vergoeding heeft gegeven voor de kadastrale uittreksels van € 7,-.
2. [Belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat [de heffingsambtenaar] niet heeft gemotiveerd waarom is uitgegaan van een wegingsfactor 0,25 daar waar het volgens [belanghebbende] wegingsfactor 1 zou moeten zijn.
3. Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën met een bijbehorende wegingsfactor, maar kent aan geen van die categorieën een bijzondere positie toe.
3.1.
De toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 vermeldt op blz. 8-9:
"Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (…) Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde."
3.2.
De toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op blz. 6:
"Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener."
3.3.
In zijn arrest van 23 september 2011, nr. 10/04238, BNB 2011/265, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit het hiervoor in 3 tot en met 3.2 vermelde volgt dat de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
3.4. [
Belanghebbende] heeft met betrekking tot de proceskosten in beroep gesteld dat de door [de heffingsambtenaar] gehanteerde wegingsfactor te laag is en heeft verzocht deze op 1 te stellen.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat in bezwaar slechts is aangevoerd dat het object leeg staat en te huur wordt aangeboden, er aanleiding is het gewicht van de zaak aan te merken als zeer licht en daarom de wegingsfactor te bepalen op 0,25. De rechtbank acht deze uitkomst in overeenstemming met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de gemachtigde. De rechtbank verenigt zich daarmee met de beslissing van [de heffingsambtenaar] een wegingsfactor 0,25 toe te passen.
4. Door [de heffingsambtenaar] gesteld en door [belanghebbende] niet bestreden was er voor [belanghebbende] geen aanleiding om kadastrale uittreksels op te vragen daar het hier gaat om de gebruikersbelasting van het object en niet om de WOZ-waarde ervan. [De heffingsambtenaar] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geen vergoeding toegekend voor de kadastrale uittreksels.
5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden geen doel treffen. Het bestreden besluit houdt in rechte stand en het beroep moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”
Geschil, standpunten en conclusies
5.1.
Tussen partijen is in geschil tot welk bedrag de heffingsambtenaar dient te worden veroordeeld in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, in beroep en hoger beroep heeft moeten maken.
5.2.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat bij de bepaling van het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1 moet worden toegepast. Voorts stelt belanghebbende dat de kosten van uittreksels uit openbare registers ten bedrage van € 7 dienen te worden vergoed.
5.3.
De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat bij de bepaling van het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,25 moet worden toegepast. Volgens de heffingsambtenaar is er geen grond voor het toekennen van een vergoeding van kosten van uittreksels uit openbare registers.
5.4.
Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, alsmede tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken ten bedrage van € 2.481 (bezwaar: 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het horen, bedrag per punt van € 246 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; beroep en hoger beroep: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 496, wegingsfactor en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; kosten van uittreksels uit openbare registers: € 7).
5.6.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
6.1.
In zijn arrest van 13 juli 2012, nr. 11/02035, ECLI:NL:HR:2012:BX0904, heeft de Hoge Raad aanwijzingen gegeven over de vergoeding van taxatiekosten. Daartoe aangezet in rechtsoverweging 4.3.12 van het zo-even genoemde arrest, hebben de gerechtshoven de “Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties”, Staatscourant 2012, nr. 26039 (hierna: de Richtlijn) opgesteld. In de Richtlijn is ook een vuistregel over de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (hierna: de vuistregel) opgenomen. De vuistregel luidt:
“Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 worden aangehouden.”
Het Hof acht de vuistregel eveneens van toepassing met betrekking tot de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
6.2.
In het bezwaarschrift stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij bij de aanvang van het kalenderjaar niet het gebruik van de in 2013 gekochte onroerende zaak had omdat de zaak leeg stond en van meet af aan voor de verhuur was bestemd. Tevens verzoekt belanghebbende in het bezwaarschrift om toekenning van een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
6.3.
Gelet op hetgeen onder 6.2 is overwogen, was in de bezwaarfase niet uitsluitend de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten in geschil. Derhalve leidt de vuistregel bij de berekening van het bedrag van de vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten niet tot toepassing van een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5.
6.4.
Het Hof stelt voorop dat het op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (vergelijk HR 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:BT2293). Indien de heffingsambtenaar heeft beoogd te stellen dat het Hof daarbij op enigerlei wijze is gebonden aan de waardering van het gewicht van de zaak waartoe de heffingsambtenaar, al dan niet met inachtneming van met betrekking tot de toepassing van op dit punt vastgestelde beleidsregels, is gekomen in zijn op grond van artikel 7:15, lid 3, tweede volzin, van de Awb genomen beslissing, volgt het Hof hem daarin niet.
6.5.
In gevallen als het onderhavige waarin het tegen een WOZ-beschikking en/of aanslag in de onroerendezaakbelastingen gerichte bezwaar (mede) de toepassing van het materiële recht betreft, stelt het Hof, indien het bedrag van de vergoeding van de kosten die belanghebbende in bezwaar heeft gemaakt deel uitmaakt van de rechtsstrijd, bij de berekening van dit bedrag de factor voor het gewicht van de zaak in de regel op 1. De omstandigheden van het geval kunnen het Hof ertoe brengen van deze regel af te wijken. Van omstandigheden die tot een hogere wegingsfactor dan 1 kunnen leiden, kan onder meer sprake zijn als de waarde van een onroerende zaak is bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, als bij de bepaling van de waarde van een onroerende zaak een bewerkelijke waarderingsmethode is toegepast of als het geschil is voorgelegd om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen die ook kan worden toegepast in andere gevallen dan het voorgelegde geval (proefprocedure). Een omstandigheid die tot een lagere wegingsfactor dan 1 kan leiden, doet zich bijvoorbeeld voor in een ongecompliceerde zaak waarvan de behandeling een relatief geringe inspanning van de rechtsbijstandsverlener van de belanghebbende vergt (bagatelbezwaar).
6.6.
Naar het oordeel van het Hof is het bezwaar van belanghebbende geen bagatelbezwaar en ook overigens ziet het Hof geen aanleiding om bij de berekening van het bedrag van de vergoeding van de kosten die belanghebbende in bezwaar heeft gemaakt een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van minder dan 1 in aanmerking te nemen. Bij deze oordelen neemt het Hof het volgende in aanmerking. Belanghebbende voerde in bezwaar aan dat hij bij de aanvang van 2014 niet het gebruik van de onroerende zaak had. Kennisneming van de jurisprudentie die in de loop der jaren is gewezen over de vraag of bij het begin van het kalenderjaar sprake is van “gebruik” in zin van de onroerendezaakbelastingen en de Wet WOZ leert dat deze vraag geen simpele ja/nee-vraag is. Voor een gefundeerd antwoord dient onder meer te worden bezien of het object waarvan het “gebruik” in geschil is, een onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ is, of de (juist afgebakende) onroerende zaak volledig dan wel gedeeltelijk leeg staat, of de (gedeeltelijke) leegstand van de onroerende zaak duurzaam is en met welk oogmerk de onroerende zaak wordt aangehouden (voor de verkoop, voor de verhuur, om te verbouwen of met een ander, en zo ja, welk oogmerk). Een geschil waarin deze aspecten aan de orde (kunnen) komen doet in gewicht niet onder voor een gemiddelde zaak, althans niet in die mate dat het gewicht van de onderhavige zaak als “licht” of zelfs, zoals de heffingsambtenaar betoogt, als “zeer licht” zou moeten worden aangemerkt.
6.7.
In beroep en hoger beroep is uitsluitend (nog) de proceskostenvergoeding in geschil. Met toepassing van de vuistregel bepaalt het Hof de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak op 0,5. Partijen hebben geen feiten gesteld en ook anderszins zijn geen feiten gebleken die het Hof aanleiding geven om in dit geval van de vuistregel af te wijken.
6.8.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende onweersproken gesteld dat hij steeds wanneer een cliënt hem inschakelt bij het maken van bezwaar en beroep tegen een WOZ-beschikking, een kadastraal uittreksel opvraagt, onder meer om te beoordelen of de onroerende zaak voldoet aan de wettelijke objectafbakeningscriteria. Reeds om die reden heeft belanghebbende de met de verkrijging van het uittreksel gemoeide kosten redelijkerwijs moeten maken. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, komen de met de verkrijging van het uittreksel gemoeide kosten voor vergoeding in aanmerking.
6.9.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten vernietigen en de heffingsambtenaar veroordelen in de kosten die belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft gemaakt. Deze kosten bepaalt het Hof, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1.491 (bezwaar: 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het horen in bezwaar, een bedrag per punt van € 246 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; beroep en hoger beroep: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag van
€ 496 per punt en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5; kosten van uittreksels uit openbare registers: € 7).
6.10.
Voorts dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 45, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 123 te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin is beslist op het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.491; en
- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende de door deze betaalde griffierechten ten bedrage van €168 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. S.A.W.J. Strik, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 22 juni 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.