HR, 13-07-2012, nr. 11/02035
ECLI:NL:HR:2012:BX0904
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-07-2012
- Zaaknummer
11/02035
- LJN
BX0904
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BX0904, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑07‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0621, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2012/40.5 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2012/391 met annotatie van J.A. MONSMA
BNB 2012/256 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
JG 2012/60 met annotatie van J.A. MONSMA
NTFR 2012/1826 met annotatie van Mr. P.J. van Amersfoort
Beroepschrift 13‑07‑2012
Edelgrootachtbare heren, vrouwen,
Hierbij doe ik u toekomen het beroepschrift namens onze cliënt, [X] wonende te [A-STRAAT 1] te [Z] tegen de uitspraak op beroep van het Gerechtshof Arnhem d.d. 23 maart 2011. Bijgevoegd als bijlage 1 en 2 treft u de uitspraak en de machtiging aan.
In de uitspraak op beroep concludeert het Gerechtshof dat het beroep gegrond is en er een proceskostenvergoeding verschuldigd is door verweerder. Bij het toekennen van die vergoeding beperkt het Gerechtshof de vergoeding voor het deskundigenrapport tot € 50 per uur inclusief btw. Tegen dit onderdeel van de uitspraak richt het beroep zich.
Naar mijn mening wordt hiermee het recht geschonden.
Voordat ik mijn beroep inhoudelijk zal toelichten wil ik u eerst — kort — schetsen vanuit welk perspectief dit beroepschrift komt. Vanuit mijn onderneming help ik sinds maart 2009 burgers en bedrijven bij het correct laten vaststellen van Woz-waarden van hun onroerend goed. Deze dienst verricht ik op basis van ‘No cure, No pay’. Binnen gemeentewereld stuit dit principe op enorm veel weerstand. Het feit dat zowel ik als ook mijn compagnon van destijds uit gemeenteland komen (met ieder ruim 10 ervaringsjaren in o.a. leidinggevende functies), maakt het er allemaal niet beter op. Deze procedure is daar een mooi voorbeeld van. Vanuit mijn onderneming maak ik bij heel veel (>200) gemeenten mee hoe zij hun Woz-waarderingen uitvoeren. Mijn ervaring is dat de verschillen enorm zijn: Van zeer goed tot zeer slecht. Die verschillen uiten zich onder andere in het aantallen klanten die zich bij mij melden als ook in de mate van het onjuist vaststellen van de waarde. Met deze korte ‘voorstelronde’ beoog ik begrip bij u te kweken voor die momenten dat ik in dit beroepschrift in algemeenheden schrijf.
Over de tegemoetkoming
Ter zitting stelde de voorzitter mij de vraag of ik niet van mening was dat het besluit proceskostenvergoeding (vanaf nu: het Besluit) niet bedoeld is als een tegemoetkoming in de kosten. Hierop heb ik geantwoord dat ik dit onderschrijf daar dit blijkt uit de structuur van het Besluit.
In r.o. 4.21 van de uitspraak op beroep overweegt het Hof dat zijns inziens de werkzaamheden van een Woz-taxateur geen werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn en matigt daarom het tarief naar € 50,- incl. btw. Ik kan deze matiging niet los zien van de vraag van de voorzitter omtrent het aspect van de tegemoetkoming. Dit vanwege de wijze waarop de vraagstelling verliep en de (mijn inziens) veelbetekenende blik van de voorzitter na mijn antwoord. Ik zal daarom in dit beroepschrift eerst ingaan op het aspect van de tegemoetkoming alvorens ik in ga op het vraagstuk van de ‘wetenschappelijke en bijzondere aard’.
Het ‘tegemoetkomingsaspect’ van het besluit vloeit mijns inziens voort uit het feit dat het ‘gemachtigde-gedeelte’ van de vergoeding forfaitair van aard is (en dus per definitie een tegemoetkoming is) en dat het ‘deskundige-gedeelte’ van de vergoeding afgetopt wordt op € 81,23. Wellicht bedoelde de voorzitter dat wanneer de vergoeding voor de deskundige onder het aftoppingsniveau ligt, er geen sprake meer is van een tegemoetkoming maar een gehele schadeloosstelling en er dus daarom gematigd behoord te worden.
Wanneer dit idee in extremo doorgevoerd wordt, blijkt de evidente onjuistheid van deze stelling. Stel nu eens dat dit wel het geval is, dan zou dit betekenen dat een taxateur met een tarief van € 60,- gematigd behoord te worden tot (zeg) € 30,- en een taxateur met een tarief van € 180,- wordt gematigd tot € 81,23 want dan is er sprake van ‘tegemoetkomen’ in plaats van vergoeden. Deze methodiek zou tot hele bijzondere (en onwenselijke) situaties kunnen leiden waarin men bewust een veel hoger tarief declareert omdat maar de helft vergoed wordt.
Ook de Hoge Raad heeft zich al eens gebogen over het gegeven dat een forfaitaire vergoeding (heel) soms hoger uit kan vallen dan de daadwerkelijke kosten. In HR 25 oktober 2002, nr. 37 440, NTFR 2002/1617 (met commentaar van Van de Merwe), overweegt de Hoge Raad (r.o. 3.2): ‘Bij de toepassing van evenvermeld artikel [art. 8:75 Awb] heeft als hoofdregel te gelden dat indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld zijn wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld (vgl. HR 20 december 1995, nr. 30 728, BNB 1996/74). Met deze hoofdregel en de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het geval dat een belanghebbende die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgave behoevende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt (vgl. HR 12 maart 1997, nr. 30 828, BNB 1997/201).’ In de uitspraak HR 15 februari 1995, nr. 28205, BNB 1995/94 en ook uitspraak van de Hoge Raad nr. 30720 wordt overwogen dat ieder onderzoek naar de feitelijke kosten achterwege dient te blijven. Nu zien die uitspraken op de vergoeding van de gemachtigde en niet van de deskundige, maar naar mijn mening volgt analoog redenerend aan die uitspraken dat het niet in strijd met de wet is wanneer er op onderdelen (!) een vergoeding plaatsvindt die gelijk is aan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Wanneer een onderdeel van de totale vergoeding gelijk is aan de werkelijke kosten wil dit nog niet zeggen dat de totale vergoeding daar ook gelijk aan is, immers, de totale vergoeding bestaat vaak uit 3 of meer onderdelen. Ook hierdoor wordt mijns inziens de stelling onhoudbaar dat er gematigd moet worden omdat het een tegemoetkoming is.
Daarnaast wil ik wijzen op de laatste Nota van Toelichting bij het Besluit (staatblad 2009, 375). Hierin wordt het volgende gesteld over de proceskostenvergoeding bij bestuursrechtelijke procedures:
‘In bestuursrechtelijke procedures waarin niet op basis van een toevoeging wordt geprocedeerd, komen de toegekende bedragen ten goede van de burger. Deze kan daarmee de kosten van door hem ingeschakelde rechtsbijstandverleners dekken. Deze besparingen worden gedeeltelijk opgebracht door procederende overheden die hogere proceskosten verschuldigd zijn en er niet in slagen de kwaliteit van hun besluitvorming te verhogen c.q. op peil te houden’
Het lijkt me duidelijk dat de wetgever niet voor ogen heeft gehad om de (in haar ogen) slecht presterende overheden een escape te geven om onder de proceskostenvergoeding uit te komen. Deze vergoeding wordt als prikkel gezien om die overheden te bewegen de kwaliteit van hun besluitvorming te verhogen. Het matigen van vergoedingen zoals de heffingsambtenaar bepleitte (en waar het Hof gehoor aan gaf) is een beetje een geval van ‘pennywise, pound foolish’. Door in een individuele procedure de kosten voor het bestuursorgaan te beperken wordt daar de prikkel weggenomen om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren en zal dat bestuursorgaan onherroepelijk weer met hetzelfde water naar de dokter moeten. Dat is overigens ook precies wat ik in de praktijk meemaak: Het zijn vaak dezelfde gemeenten die de Woz-waarderingen niet op orde hebben en het keer op keer bij de rechter voor de kiezen krijgen. Zij zijn ook degenen die het vurigste pleiten en lobbyen voor een beperkte proceskostenvergoeding. Tot mijn spijt vind hun pleidooi soms gehoor en zorgen dit soort ‘draaideurgemeenten’ met hun kwalitatief uiterst teleurstellende waarderingen voor een juridische carrousel die voor een hoop werklast zorgt bij zowel de rechtbanken als ook bij zichzelf, hetgeen leidt tot irritatie en onbegrip bij hun burgers en, last but not least, is het gewoon strijdig met de wet om grote groepen objecten te hoog of te laag te waarderen want hiermee vindt een ongewenste verschuiving van belastingdruk plaats.
Tevens wil ik wijzen op de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Besluit op 25-02-2002 (staatsblad 2002, 113). Hierin staat over de vergoeding van de deskundige het volgende vermeld:
‘De tekst van artikel 2, eerste lid, aanhef, is gewijzigd doordat het bedrag van de kosten niet alleen bij een rechterlijke uitspraak wordt vastgesteld maar ook, na een daartoe strekkend verzoek van een belanghebbende, bij een beslissing op bezwaar of administratief beroep. Met de wijziging van de Awb met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep zijn de artikelen 7:8, tweede lid, en 7:22, tweede lid, vervallen. In deze artikelleden werd bepaald dat de kosten van getuigen en deskundigen voor rekening zijn van de belanghebbende die deze heeft meegebracht. Omdat thans een regeling inzake de vergoeding van kosten van bestuurlijke voorprocedures is geïntroduceerd wordt de formulering van artikel 2, eerste lid, onder b, aangepast door het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken van overeenkomstige toepassing te verklaren op de kosten van een getuige, deskundige of tolk die zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep. In de Wet tarieven in strafzaken is opgenomen welke kostensoorten (o.a. werkzaamheden, tijdverzuim en reis- en verblijfkosten) voor vergoeding in aanmerking komen.’
Hier staat dus vermeld welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Er wordt niet gerept over een ‘tegemoetkoming’ of een ‘gedeeltelijke vergoeding’ of iets van dien aard, nee, echt alleen ‘vergoeding’.
Ik vind bevestiging van mijn standpunt in de volgende twee uitspraken: Leeuwarden AWB 10/2278 (bijlage 8.50) en Arnhem 10/2106 (bijlage 8.69).
Leeuwarden overweegt het volgende in r.o. 2.8:
De Rechtbank is, anders dan de rechtbank in 's Gravenhage, echter van oordeel dat de redelijkerwijs gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.
Arnhem overweegt op pagina 7:
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de volgende uitspraken van rechtbank Den Haag: 24-11-2010, AWB 10/1977, LJN B05665, 18-2-2009, AWB 07/9523, UN BI0476 en 26-1-2007, AWB 06/613, LJN AZ7354. In die uitspraken heeft de rechtbank Den Haag — kort samengevat — geoordeeld dat de door een taxateur verleende diensten niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zodat men met een vergoeding van € 50,- kan volstaan.
De rechtbank Arnhem verwerpt het standpunt van verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding bij de toekenning van de vergoeding van de kosten van de taxateur af te wijken van het Besluit. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van een taxateur specifieke deskundigheid vereisen. Aan de uitoefening van de functie van Woztaxateur worden immers bepaalde kwaliteitseisen gesteld. Niet in geschil is dat taxateur [B] aan die kwaliteitseisen voldoet. Taxateur [B] gediplomeerd Woz-taxateur.
Gelet hierop zijn de door taxateur [B] verrichtte taxatiewerkzaamheden aan te merken als werkzaamheden die in meer of mindere mate van bijzondere aard zijn. In dit soort gevallen geldt een vergoeding van ten hoogste € 81,23 per uur.
Over de mate van wetenschappelijke en bijzondere aard
In de Nota van Toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken (staatsblad 2003, 330)
staat, voor zover van belang, hierover het volgende:
‘In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.’
Niet in geding is dus dat de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard maatgevend is voor het tarief van een deskundige. In geschil is dus niet of de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard maatgevend is voor het tarief van een deskundige maar wel hoe die mate dan in het tarief tot uitdrukking komt. Naar mijn mening komt zulks ook in die Nota tot uitdrukking, namelijk: Marktwerking. Op het moment dat een overheidsorgaan of zelfs een rechtsprekend orgaan dit niet onderkent en zelf tarieven vaststelt, wordt de marktwerking teniet gedaan. Dit is in strijd met wat de wetgever met dit besluit voor ogen had.
Verweerder is van mening dat het tarief van de deskundige zo rond de € 40,= excl. btw moet schommelen. Blijkens de uitspraak is het Hof het daar mee eens. Ik zal hieronder uiteenzetten dat dit geen reële zaak is. Allereerst zal ik verwijzen naar reguliere taxateurstarieven, daarna zal ik de vergelijking trekken met een ander beroep (stucadoor), vervolgens zal ik verwijzen naar de tarieven die gemeenten zelf betalen aan deskundigen en tot slot zal ik verwijzen naar andere producten van dezelfde taxateur die men ook bereid is te betalen.
Over de tarieven van reguliere taxateurs
Laatst heb ik de tarieven vernomen die [E] in rekening brengt voor het begeleiden van hun klanten bij WOZ-procedures: € 400,- per uur voor de fiscalist en € 185,- per uur voor de taxateur. Uiteraard exclusief BTW, Deze taxateurs zijn vakinhoudelijk waarschijnlijk gelijkwaardig met [B] Persoonlijk ben ik zelfs van mening dat gezien de ervaring van [B], zij wat Woz-taxaties betreft de meerdere in hem moeten erkennen. Om een dergelijke discussie uít de weg te gaan, ga ik gemakshalve maar uit van gelijkwaardigheid. Tevens heb ik bijgevoegd een aantal tarieven van diverse makelaars in den lande (bijlage 3).
- —
[F] uit [R] rekent met een tarief van € 125,- per uur.
- —
[6] uit [S] rekent met een tarief van € 125,- per uur.
- —
[H] uit [T] rekent voor woningtaxaties met een tarief van € 195 per uur.
- —
[i] uit [u] rekent in 2007 met tarieven van € 125 per uur voor een reguliere taxateur en € 175 voor een senior adviseur.
- —
[j] heeft een uurtarief van € 155 per uur en is bereid bij grotere opdrachten zijn tarief tot € 105 te laten zakken.
Kortom, zoals u ziet zijn de tarieven uit de markt van een geheel ander kaliber dan de tarieven die de heffingsambtenaar noemt. Een en ander kan tot geen andere conclusie leiden dan dat het tarief welke de heffingsambtenaar voorstaat niet redelijk is.
Over het vergelijken met een tarief van een totaal ander beroep
Vorig jaar heb ik de kamer van mijn dochter van (toen) 8 laten stucen. Terugrekenend naar het uurtarief van de stucadoor (dus excl. materialen en btw) kwam ik tot een tarief van circa € 52,- per uur. Hoewel het een echt vakmanschap betreft, is stucen niet te kenschetsen als een werkzaamheid van wetenschappelijke of bijzondere aard. Iedereen weet dat in het maatschappelijke verkeer dit soort tarieven gangbaar zijn: Niet voor niets wordt er zoveel zwart en in de avonduren bijgebeund tegen tarieven van circa de helft van het officiële tarief.
Over de tarieven die een gemeente zelf bereid is te betalen
Bijgevoegd als bijlage 4 treft u op grond van artikel 7 van de Wet openbaarheid van bestuur bij verscheidene gemeenten opgevraagde uurtarieven van deskundigen aan.
De gemeente [U] betaalt voor een taxateur in de beroepsfase € 112,- excl. btw, de gemeente [V] hanteert een deskundigenvergoeding van € 69,- excl. btw.
De gemeente [W] hanteert een deskundigenvergoeding van € 89,- excl. btw en de gemeente [QQ] hanteert een uurtarief van € 67,50 excl. btw. Bij die laatste gaat het zelfs om een medewerker WOZ en niet om een taxateur. In de WOZ dienstverlening worden taxateurs hoger ingeschaald dan administratief medewerkers. Tot slot betaalt de gemeente [RR] € 62,50 voor een Woz-taxateur die zelf full-time in loondienst is bij een andere gemeente en dus geen toeslagen op zijn tarief rekent voor (onder andere) reserveringen pensioen, sociale lasten of andere risico's. De gangbaarheid van dit soort tarieven onderschrijf ik ook vanuit mijn eigen werkervaring bij gemeenten. Dit soort facturen en offertes passeerden regelmatig mijn bureau.
Bij deze opsomming wil ik alleen een slag om de arm houden bij het tarief van [U]. Ik meende in de factuur onder het gecensureerde gedeelte een 8 te ontwaren. 18 uur voor 6 objecten in de beroepsfase komt mij heel normaal over. Er is een lopende beroepsprocedure gaande om dit tarief openbaar te krijgen. Voor uw informatie heb ik dat beroepschrift bijgevoegd als bijlage 5.
Gemeenten betalen zelf voor inhuurkrachten dus hogere uurtarieven bij duurovereenkomsten dan dat zij bij belastingplichtigen voor redelijk houden wanneer die een taxateur moeten inhuren voor een incidentele taxatieopdracht. Opdrachten voor minder uren kosten een aanmerkelijk hoger uurtarief: Naarmate een inhuurkracht meer uren ‘productief’ kan boeken zal zijn tarief sterk dalen. Dit fenomeen blijkt ook uit de inhuur van [U]; die taxateur kan niet honderden uren declareren en dus stijgt zijn tarief. Een ander belangrijk verschil is dat de inhuurkrachten bij gemeenten onbeperkt gebruik kunnen maken van de werkplekfaciliteiten van de gemeente. Ze bellen vanuit de gemeente, gebruiken de computersystemen, ze printen er, ze drinken er koffie en gaan er naar het toilet. Kortom, alle overhead drukt op de gemeente. De makelaars en taxateurs die ik genoemd heb in bijlage 1 moeten zelf hun kantoorkosten dragen. Ook die kosten moeten vanuit het tarief doorberekend worden. Zouden die kosten doorberekend worden, dan wordt het tarief van de inhuur bij duurovereenkomsten substantieel hoger.
Zoals u ziet wijken bovenstaande uurtarieven nogal af van het ingenomen standpunt van de gemeente. Mijns inziens is het dan ook onbegrijpelijk dat de heffingsambtenaar een ingehuurde taxateur van een belastingplichtige in zijn uurtarief wil matigen terwijl uit de markt blijkt dat hij zelf wel bereid is tarieven van € 67,50, € 69,- en € 89,- exclusief BTW te betalen voor nota bene duurovereenkomsten.
Een ander product van dezelfde taxateur
Tot slot om de redelijkheid van het tarief te onderbouwen verwijs ik naar een ander van mijn producten waarbij ik ook gebruik maak van de diensten van dezelfde taxateur:
Bezwaarschriften Woz in het kader van de verkrijgingen krachtens erfrecht. Ter illustratie heb ik een paar folders bijgevoegd als bijlage 6. Bij dit product betalen de klanten mij direct, is er geen sprake van een ‘no cure no pay’-overeenkomst en wordt de proceskostenvergoeding geheel aan de belastingplichtige overgemaakt. Dat betekent dat als het bezwaarschrift afgewezen wordt, de klant zijn betaling aan mij onherroepelijk kwijt is. Hij is dus de risicodrager van de uitkomst van die procedure. Dit product loopt heel erg goed. De omvang van het fiscale belang in die procedures zal ongetwijfeld daarin meespelen.
Kortom, het gedeclareerde tarief van € 80,- per uur is bepaald niet bovenmatig te noemen. Naar mijn mening had het Hof slechts een marginale toets op het tarief toe mogen passen en had ze, gezien het hiervoor geschrevene, nooit kunnen concluderen dat een tarief van € 80,- onredelijk is. Ter meerdere onderbouwing van het gegeven van de marginale toets wil ik u er op attenderen dat het Besluit voor alle bestuursrechters geldt. Deze mensen krijgen een heel scala aan deskundigen voor zich variërend van ecologen, hydrologen, taxateurs en alles wat daar tussen te verzinnen is. Het is onmogelijk voor een rechter om van al die verschillende beroepsgroepen het toepasselijke uurtarief te kennen. Laten we niet vergeten dat het bestuursrechters zijn en niet ‘arbeidsmarkt — tarieven deskundigen’. Dat laatste hoeft gelukkig ook niet: Het is de markt die de tarieven bepaalt en het is aan de rechter om het geleverde product hier marginaal op te toetsen.
Het Hof heeft echter besloten dat de werkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn en dat daarom een tarief van € 50,- incl. btw een redelijke vergoeding is. Ook de redenering dat de taxatiewerkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn kan ik niet volgen. Rechtbanken en gerechtshoven schakelen vaak genoeg zelf ook taxateurs in voor diverse zaken (Woz, echtscheidingen, inbreng pand in een BV, etc, etc). Dit lijkt me nogal strijdig met het gestelde dat dit geen werkzaamheden van bijzondere aard zijn. Daarnaast zijn er ook genoeg uitspraken die de andere kant op wijzen. Ik wijs bijvoorbeeld op BI0249 of Arnhem, 10/2106. Ik denk dat het wel buiten kijf staat dat er specialistische kennis nodig is voor het waarderen van onroerend goed, dit geldt temeer wanneer het binnen dat vakgebied ook nog eens een bijzondere waardering is, namelijk in het kader van de Wet WOZ.
Los van hetgeen ik beschreven heb vind ik ook steun voor mijn standpunt in de vakliteratuur. Bijgevoegd als bijlage 7 treft u een gedeelte aan van het fiscale geschrift van prof. mr, dr. P.G.H. Albert aan waarin hij onder hoofdstuk 5.6.2 ‘Kosten van een deskundige’ in het voorbeeld aangeeft dat zijns inziens een deskundigenrapport geheel voor vergoeding in aanmerking komt voor zover deze kosten binnen de grenzen van het besluit blijven.
Rechtsontwikkeling in Nederland
Het zal u wellicht niet ontgaan zijn dat deze materie, de vergoeding van de deskundige, in de rechtspraak inmiddels een ‘hot-item’ is. Ter onderbouwing van mijn standpunt heb ik naast de mij bekende gepubliceerde jurisprudentie ook een flinke stapel niet-gepubliceerde uitspraken bijgevoegd van allemaal verschillende rechters welke ook tot een deskundigentarief van € 80,- concluderen (bijlage 8). Helaas hanteert niet elke rechtbank of Hof dezelfde lijn. Zo heeft bijvoorbeeld rechtbank Den Haag heel duidelijk gemaakt dat zij ongeacht de complexiteit van een zaak een vergoeding van € 50 incl. btw reëel vindt voor een Woz-taxatie (o.a. BI0476) en heeft ondermeer rechtbank Arnhem hier nadrukkelijk afstand van genomen (zie arnhem 10/2106). Zij kent (mits het rapport niet vol gebreken zit) een vergoeding toe van het declareerde tarief. Rechtbank Arnhem toetst dus marginaal de kosten van het meegeleverde bewijsmiddel. Doordat verschillende rechtbanken verschillende visies beginnen te ontwikkelen maakt het dus voor een burger nogal wat uit of je, bij wijze van spreken, onder Leeuwarden en Arnhem of Den Haag ressorteert. Ik kan deze mate van rechtsongelijkheid niet aan mijn klanten uitleggen. Naar mijn mening heeft de Hoge Raad ook een rol in het ongedaan maken hiervan als bewaker van de uniforme rechtsontwikkeling in ons land.
Conclusie.
Naar mijn mening is met deze uitspraak het recht geschonden en wel om de volgende redenen:
Middel 1: De overweging van het Hof dat een Woz-taxatie geen handeling is van bijzondere of wetenschappelijke aard is onjuist.
Middel 2: Het Hof heeft zelf een tarief vastgesteld voor de deskundige daar waar de wetgever duidelijk voor ogen had dat het de marktwerking moet zijn dat de hoogte van het tarief bepaalt.
Middel 3: Het Hof kan slechts marginaal toetsen of de note van de deskundige in redelijkheid tot die omvang had kunnen komen.
Middel 4: Het matigen van één specifiek onderdeel van de totale vergoeding (de deskundigenvergoeding) omdat de vergoeding een tegemoetkoming in de kosten zou betreffen en geen gehle schadeloosstelling, is in strijd met de wet.
Middel 5: De afhankelijkheid van de situering van je woonplaats voor de mate waarin een proceskostenvergoeding wordt toegekend is in strijd met hel recht, meer specifiek, het gelijkheidsbeginsel.
Tot slot verzoek ik uw college Indien u het beroep gegrond verklaart zelf in zaak te voorzien en deze niet terug te verwijzen naar een ander Hof. Ik zie geen feiten om nader te onderzoeken.
Ook voor deze procedure heeft belanghebbende kosten moeten maken. Ik verzoek
U verweerder in deze kosten te veroordelen.
Uitspraak 13‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Proceskostenvergoeding. Taxatierapport. Hoogte van het te vergoeden uurtarief. Wenselijk dat feitenrechters tot uniforme toepassing komen. Art. 8:24 Awb. Omvang volmacht, volmacht omvat i.c. ook het instellen van beroep in cassatie.
Partij(en)
13 juli 2012
nr. 11/02035
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 maart 2011, nr. 10/00323, betreffende onder meer een veroordeling in de kosten van een taxatieverslag in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het jaar 2009 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Lochem (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de waarde op een lager bedrag vastgesteld.
De Rechtbank te Zutphen (nr. 09/1058 WOZ) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover de heffingsambtenaar heeft geweigerd belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd en de heffingsambtenaar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het College) van de gemeente Lochem heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1.
Het College voert primair het verweer dat belanghebbende in het cassatieberoep niet-ontvankelijk is aangezien de overgelegde machtiging ontoereikend is en belang bij het cassatieberoep ontbreekt.
3.2.
Belanghebbende heeft dit verweer gemotiveerd bestreden.
3.3.
De overgelegde machtiging houdt samengevat in dat belanghebbende de gemachtigde volmacht verleent hem in verband met het onderhavige geschil in en buiten rechte te vertegenwoordigen en daartoe zonodig ook rechtsmiddelen in te stellen. Hieronder kan ook het instellen van beroep in cassatie worden begrepen.
3.4.
De enkele omstandigheid dat belanghebbende met de gemachtigde of de taxateur een overeenkomst op basis van no cure no pay heeft gesloten op grond waarvan de kosten die belanghebbende aan de taxateur moet betalen worden gesteld op het bedrag dat een rechterlijke instantie toekent als kostenvergoeding, brengt niet mee dat belanghebbende geen belang kan hebben bij het onderhavige beroep in cassatie.
3.5.
Het ontvankelijkheidsverweer slaagt derhalve niet.
4. Beoordeling van de middelen
4.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
4.1.1.
In geschil was of de heffingsambtenaar de waarde van de woning van belanghebbende, een onroerende zaak als bedoeld in de Wet WOZ, op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
4.1.2.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatieverslag overgelegd dat hij door een taxateur heeft laten opstellen (hierna: het taxatieverslag).
4.2.1.
Voor het Hof was onder meer de vergoeding van de kosten van het taxatieverslag in geschil.
4.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat aan belanghebbende een kostenvergoeding ter zake van het taxatieverslag kan worden toegekend tegen een uurtarief van € 50 inclusief omzetbelasting.
4.3.1.
Het gaat hier om een geval waarin op verzoek van de belanghebbende een taxatieverslag door een deskundige wordt opgesteld in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ.
4.3.2.
In een dergelijk geval wordt de vergoeding volgens artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat deze bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.
4.3.3.
Gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, lid 1, Awb, gaat het bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst erom of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Een belanghebbende die in een geval als hiervoor in 4.3.1 bedoeld ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatieverslag aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, zal in het algemeen aan deze eis voldoen. In het onderhavige geval bevatten de uitspraak van het Hof of de gedingstukken geen aanwijzingen voor het tegendeel.
4.3.4.
In een geval als hiervoor in 4.3.1 bedoeld dient te worden vooropgesteld dat de werkzaamheden van de taxateur in het algemeen niet van wetenschappelijke aard zijn. De uitspraak van het Hof of de gedingstukken bevatten op dit punt geen aanwijzingen voor het tegendeel. Middel 1 faalt dan ook voor zover het zich keert tegen het oordeel van het Hof dat een WOZ-taxatie geen handeling is van wetenschappelijke aard.
4.3.5.
Wel behoren de werkzaamheden van een taxateur in een geval als hiervoor in 4.3.1 bedoeld te worden aangemerkt als van bijzondere aard in de zin van artikel 6 van het Bts 2003.
4.3.6.
De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt vooral bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking indien het object van dien aard is dat de taxatie daarvan zeer complex is.
4.3.7.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van de desbetreffende regeling in het Bts 2003 moet worden aanvaard dat ter bepaling van de mate waarin de werkzaamheden van een taxateur van bijzondere aard zijn uitsluitend de aard van de onroerende zaak als maatstaf in aanmerking wordt genomen en dat geen rekening wordt gehouden met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur.
4.3.8.
Artikel 15 van het Bts 2003 brengt mee dat de hiervoor bedoelde voor vergoeding in aanmerking komende kosten behoren te worden verhoogd met omzetbelasting naar het op grond van de bepalingen van de Wet op de omzetbelasting 1968 toepasselijke tarief. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dat echter alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt en dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (zie HR 15 april 2011, nr. 10/04313, LJN BQ1222, BNB 2011/184).
4.3.9.
Het betoog van middel 2 dat het Hof ten onrechte zelf een tarief heeft vastgesteld voor de vergoeding van de kosten van het taxatieverslag daar waar de wetgever duidelijk voor ogen had dat het de marktwerking moet zijn die de hoogte van het tarief bepaalt, moet gelet op het voorgaande worden verworpen. Dit betoog vindt geen steun in het samenstel van de hiervoor in 4.3.2 vermelde bepalingen. Volgens dit samenstel is immers niet de hoogte van het in rekening gebrachte, of in de markt gangbare, uurtarief maatgevend, maar de aard van de werkzaamheden, die, zoals hiervoor is overwogen, wordt bepaald door de aard van het te taxeren object. Hetzelfde heeft te gelden voor het betoog van middel 3 dat het Hof de nota van de taxateur slechts marginaal kan toetsen en ook voor het betoog van middel 4 dat voor matiging van de kosten van het taxatieverslag geen plaats is.
4.3.10.
Gelet op hetgeen in 4.3.2 tot en met 4.3.8 is overwogen, betoogt middel 1 terecht dat het oordeel van het Hof dat de werkzaamheden van de taxateur niet van bijzondere aard zijn, van een onjuiste rechtsopvatting uitgaat. Dit kan echter niet tot cassatie leiden. In het oordeel van het Hof dat aan belanghebbende een kostenvergoeding ter zake van het taxatierapport kan worden toegekend tegen een uurtarief van € 50 inclusief omzetbelasting, ligt besloten dat de werkzaamheden voor de taxatie van het onderhavige object, een woning, niet in die mate van bijzondere aard zijn dat de vergoeding moet worden gebaseerd op een ander uurtarief dan € 50 inclusief btw. Het Hof kon zonder miskenning van de hiervoor in 4.3.2 tot en met 4.3.8 geformuleerde uitgangspunten tot dit oordeel komen. Dat oordeel kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
4.3.11.
Middel 5 voert aan dat de rechtbanken en gerechtshoven in gelijke gevallen verschillend oordelen over de hoogte van het te hanteren uurtarief. Het middel betoogt vergeefs dat het Hof jegens belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het gelijkheidsbeginsel is een beginsel van behoorlijk bestuur dat door bestuursorganen in acht dient te worden genomen; het Hof is geen bestuursorgaan. Het middel faalt derhalve.
4.3.12.
De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.2 tot en met 4.3.8 is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.
4.3.13.
De slotsom is dat het cassatieberoep niet slaagt.
- 4.
Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.