Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/16
Medeplegen art. 2:3a lid 1 Wft. 1. Bewijs van 'een gewoonte' maken van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. 2. Uitleg bestanddeel 'met zetel in Nederland' in geval geen sprake is van een rechtspersoon.
HR 01-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1906
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
19/01270
- Conclusie
A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1906, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:818, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑03‑2020
- Wetingang
Essentie
Medeplegen art. 2:3a lid 1 Wft. 1. Ontoereikend gemotiveerde bewezenverklaring van 'een gewoonte' maken van het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. 2. Uitleg bestanddeel 'met zetel in Nederland' in geval geen sprake is van een rechtspersoon. Dat de gedragingen van verdachte en zijn mededaders op verschillende plaatsen in Nederland hebben plaatsgevonden volstaat niet om een zetel in Nederland te kunnen aannemen.
Samenvatting
Ad 1. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat voor het bewijs van het 'uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener' in ieder geval is vereist dat die betaaldiensten 'niet slechts incidenteel' zijn verleend en dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.