Rb. Limburg, 12-04-2023, nr. C/03/315253 / BZ RK 23/504
ECLI:NL:RBLIM:2023:4081
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-04-2023
- Zaaknummer
C/03/315253 / BZ RK 23/504
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2023:4081, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑04‑2023; (Beschikking)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2023-0228
Uitspraak 12‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) Verzoeker verzoekt de rechtbank het beroep tegen de ongegrondverklaring van de klachten met betrekking tot ‘het insluiten, het toezicht tijdens bezoek en de uitgevoerde kamercontrole’ gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en hangende het onderzoek te schorsen. Verzoeker verblijft in FPC De Rooyse Wissel en heeft een rechtspositie volgens de Wvggz, maar zijn er ook (door de Wvggz) delen van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) van toepassing verklaard, namelijk de hoofdstukken V (Controle en geweldgebruik), VI (Bewegingsvrijheid binnen de inrichting) en VII (Contact met de buitenwereld). Dit is gelegitimeerd middels artikel 6:4 lid 5 Wvggz. Het nemen van vrijheidsbenemende beslissingen jegens verzoeker zal in de praktijk daarmee een combinatie betreffen van beslissingen genomen op grond van de Wvggz en beslissingen genomen op grond van de Bvt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij de beoordeling van de klachten dient te toetsen of de genomen maatregelen op grond van de op betrokkene toepasselijke regelgeving genomen hadden kunnen worden.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/315253 / BZ RK 23/504
Beschikking van 12 april 2023 van de rechtbank Limburg op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker] ,
hierna te noemen: verzoeker,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonend/verblijvend in [naam zorgaanbieder] ,
advocaat: mr. K.D. Regter,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker, ingediend bij de Regionale klachtencommissie Wvggz Limburg op 24 januari 2023 (hierna: de klachtencommissie).
1. Procesverloop
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 8 maart 2023.
1.2.
Aan betrokkene wordt door zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] verplichte zorg verleend krachtens beschikking van deze rechtbank van 19 december 2022 geldend uiterlijk tot en met 19 juni 2023.
1.3.
Verzoeker heeft via een klachtenformulier met als bijlage een notitie van 19 januari 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend tegen:
- -
insluiting op zijn kamer;
- -
toezicht tijdens bezoek;
- -
uitgevoerde kamercontrole;
- -
het beperken van zijn bewegingsvrijheid.
Daarnaast heeft verzoeker geklaagd over het feit dat hij niet op de mogelijkheid is gewezen om gebruik te kunnen maken van een patiëntenvertrouwenspersoon of de mogelijkheid om een klacht in te dienen.
1.4.
De klachtencommissie heeft op 7 februari 2023 de klachten met betrekking tot ‘het insluiten, het toezicht tijdens bezoek en de uitgevoerde kamercontrole ongegrond verklaard. De klacht met betrekking tot ‘het beperken van de bewegingsvrijheid’ is gegrond verklaard. Verzoeker heeft verzocht de ongegrond verklaarde klachten alsnog gegrond te verklaren.
1.5.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 31 maart 2023.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- -
verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.D. Regter;
- -
mr. T. Föllings en mr. S. Silvrants, juristen namens [naam zorgaanbieder] ;
Verder waren bij de zitting aanwezig [naam sociotherapeut 1] , sociotherapeut en [naam sociotherapeut 2] , sociotherapeut in opleiding.
2. Verzoek
2.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank het beroep tegen de ongegrondverklaring van de klachten met betrekking tot ‘het insluiten, het toezicht tijdens bezoek en de uitgevoerde kamercontrole gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en hangende het onderzoek te schorsen. Daarnaast wordt verzocht om ten bate van verzoeker een schadevergoeding op te leggen.
Insluiten
Volgens verzoeker biedt de verleende zorgmachtiging geen ruimte voor insluiting op de
kamer gedurende de dag en biedt ook de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, hierna te noemen Bvt, daartoe geen ruimte, nu de insluiting werd
veroorzaakt door personeelsgebrek en niet was gelegen in (wan)gedrag van verzoeker.
Als de huisregels al onverkort van toepassing zijn (geweest) op verzoeker, dan bieden ook die huisregels geen bevoegdheid tot insluiting gedurende de dag, daar daarin slechts is geregeld dat wordt ingesloten van 22 uur tot 08.15 uur. In het behandelplan van verzoeker was met betrekking tot insluiting gedurende de dag niets geregeld.
Hoewel verweerder tijdens de procedure bij de klachtencommissie heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van beperking van de bewegingsvrijheid, lijkt het verzoeker in strijd met de erkenning dat gedurende in ieder geval twee dagen werd besloten tot eerdere insluiting op grond van personeelsgebrek. Verzoeker stelt zich daarnaast op het standpunt dat het onjuist is dat hem geen besluit art. 8:9 Wvggz werd uitgereikt.
Toezicht tijdens bezoek
Verzoeker maakt bezwaar tegen het monitoren van bezoek (van zijn vriendin en vader gezamenlijk) door de kliniek terwijl de zorgmachtiging daartoe geen bevoegdheid geeft.
Verzoeker heeft daarnaast aangevoerd dat er mogelijk minder verstrekkende maatregelen
hadden kunnen worden genomen.
Verzoeker stelt als volgt: ‘Zo de Bvt al van toepassing is, laat art. 37 Bvt ook geen toezicht toe, nu uit niets is gebleken, en dat ook niet is gesteld, dat bezoek zonder toezicht gevaar zou kunnen opleveren voor het bezoek’.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de argumenten van verweerder en de klachtencommissie onbegrijpelijk, althans onvoldoende (duidelijk) gemotiveerd zijn omdat zich nooit eerder incidenten hebben voorgedaan tijdens het verblijf van verzoeker in de kliniek en/of met zijn bezoek. Naar de mening van verzoeker is door het instellen van toezicht inbreuk gemaakt op het recht op familie leven. Een beslissing tot beperking van dat recht ex art. 8:9 Wvggz is aan verzoeker niet uitgereikt en had daarom niet genomen mogen worden.
Kamercontrole
In de zorgmachtiging is de vorm van zorg ‘het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen’ expliciet afgewezen.
Op 5 januari 2023 heeft een algemene controle van de verblijfsruimte van verzoeker plaatsgevonden. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de zorgmachtiging zwaarder moet wegen dan de huisregels. Ten onrechte is geen beslissing genomen op grond van art. 8:9 Wvggz, zodat een geldige titel voor deze controle ontbreekt.
Verzoeker is van mening dat de klachtencommissie ten onrechte niet is ingegaan
op het argument van verzoeker dat kamercontrole kennelijk niet gericht was op onderzoek
naar gedrag-beïnvloedende middelen of gevaarlijke voorwerpen, maar een algemene
kamercontrole betrof, terwijl in de zorgmachtiging niet was voorzien in een kamercontrole
met dat doel.
Oordeel klachtencommissie
2.1.1.
Ten aanzien van het ‘insluiten’ heeft de klachtencommissie het aannemelijk geacht dat de handhaving van de orde of van de veiligheid in de instelling op grond van de in de Bvt gestelde regels als te beschermen belang hebben gediend. Door een personeelstekort was niet voorzienbaar of een onveilige situatie op de afdeling zou kunnen ontstaan. Verzoeker heeft dit niet weersproken. Gelet hierop heeft de klachtencommissie geoordeeld dat artikel 8:9 Wvggz niet van toepassing is. De instelling was derhalve niet gehouden de maatregel in kwestie schriftelijk aan verzoeker mede te delen.
De klachtencommissie heeft ten aanzien van het ‘toezicht tijdens bezoek’ verweerder gevolgd dat deze maatregel bedoeld is ter voorkoming van strafbare feiten en het beschermen van slachtoffers. Verweerder heeft in verband hiermee aangevoerd dat het behandelteam nog weinig zicht heeft op klager en de risico’s die bezoek met zich meebrengen en dat, mede gelet op het delictverleden van verzoeker, gekozen is voor het houden van toezicht tijdens bezoek. De klachtencommissie heeft dit standpunt aannemelijk geacht en verzoeker heeft niet weersproken dat hij van te voren mondeling op de hoogte is gesteld over dit toezicht.
Ten aanzien van de ‘kamercontrole’ heeft de klachtencommissie geoordeeld dat op grond van de Bvt kamercontroles mogen worden uitgevoerd in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de persoonlijke verblijfsruimten van verpleegden. De klachtencommissie heeft daarbij gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker niet op de hoogte was van de controle.
3. Verweer
3.1.
Vanaf 29 december 2022 heeft verzoeker een rechtspositie volgens de Wvggz, maar zijn er ook (door de Wvggz) delen van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) van toepassing verklaard, namelijk de hoofdstukken V (Controle en geweldgebruik), VI (Bewegingsvrijheid binnen de inrichting) en VII (Contact met de buitenwereld). Dit is gelegitimeerd middels artikel 6:4 lid 5 Wvggz. Het nemen van vrijheidsbenemende beslissingen jegens verzoeker zal in de praktijk daarmee een combinatie betreffen van beslissingen genomen op grond van de Wvggz en beslissingen genomen op grond van de Bvt. De drie genoemde klachten zijn allen beheersbevoegdheden genomen op basis van voornoemde hoofdstukken uit de Bvt, waardoor we niet toekomen aan verplichte zorg op grond van de Wvggz. De rechter heeft verzoeker immers ook in het [naam zorgaanbieder] laten verblijven, waar doorgaans meer beheers- en beveiligingsbevoegdheden benodigd zijn. Het van toepassing zijn en het gebruiken van deze bevoegdheden op grond van de Bvt schuift de Wvggz terzijde. De klachten dienen dan ook beoordeeld te worden op grond van de Bvt.
Klacht 1: Insluiting
Verzoeker is in de periode van 29 december 2022 tot 19 januari 2023 meermaals overdag ingesloten. Hij stelt dat dit niet in de zorgmachtiging als vorm van verplichte zorg is opgenomen. Tevens stelt hij dat de Bvt daartoe geen ruimte biedt, nu de insluiting werd veroorzaakt door personeelsgebrek en niet was gelegen in (wan)gedrag van verzoeker.
De Bvt geeft basisrechten, waarbij men, als daar niet aan voldaan wordt, een maatregel uitgereikt zou moeten worden. Er is in dit geval geen sprake geweest van een beperking van de bewegingsvrijheid in de zin van artikel 31 Bvt, want verzoeker heeft het recht behouden om in ieder geval vier uren met medepatiënten door te brengen. Dat is ook zijn basisrecht, waar niet aan getoornd is. Dat betekent dat dit op grond van de Bvt geen beklagwaardige beslissing is, waardoor wij vragen om deze klacht niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten overvloede staat het vast dat verzoeker zich nog steeds bevond in beveiligingsniveau 4, het [naam zorgaanbieder] , ondanks de zorgmachtiging. Om de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting mogelijk te maken, moet af en toe de afweging gemaakt worden of het verantwoord is om patiënten op de afdeling te hebben. Dit kan resulteren in een insluiting, wat uiteraard tot een minimum beperkt is.
Klacht 2: Begeleid bezoek
Verzoeker heeft in de periode van 29 december 2022 tot 19 januari 2023 eenmaal bezoek gehad, hetgeen in begeleide vorm heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat dit een verdergaande maatregel is dan in zijn zorgmachtiging als vorm van verplichte zorg is opgenomen. Verzoeker voert verder aan dat er mogelijk minder verstrekkende maatregelen hadden kunnen worden genomen en dat artikel 37 Bvt geen toezicht toelaat, nu uit niets is gebleken dat bezoek zonder toezicht gevaar zou kunnen opleveren voor het bezoek.
Verzoeker is beperkt op basis van de Bvt, waardoor we niet toekomen aan verplichte zorg op grond van de Wvggz. Op grond van artikel 37 Bvt: Hoofdstuk VII ‘Contact met de buitenwereld’, wordt het bezoek van patiënt (reeds geruime tijd) begeleid. Dit toezicht kan uitgeoefend worden, indien dit noodzakelijk is met het oog op een in artikel 35, derde lid, van de Bvt genoemd belang. Ook legitimeren de huisregels toezicht op bezoek op grond van het belang van voorkoming van strafbare feiten, bescherming van de maatschappij tegen verzoekers gevaarlijkheid voor de veiligheid van anderen en de handhaving van de orde of de veiligheid in de kliniek. Gelet op hetgeen uit het dossier naar voren komt - met name de mogelijke relatie met verzoekers delictgedrag - is de beslissing om toezicht te houden op verzoekers bezoek begrijpelijk omdat het behandelteam (te) weinig zicht op verzoeker en de risico’s heeft.
Er hebben tijdens het behandeltraject van verzoeker meerdere risicotaxaties plaatsgevonden, die allen een hoog recidiverisico vertoonden. Verzoeker heeft een relatie met een 19 jaar jongere vrouw met een verstandelijke beperking, wie in zorg is binnen een instelling voor verstandelijk gehandicapten. Mede hierdoor ontstonden bij de kliniek zorgen over de gelijkwaardigheid van de relatie en de dynamiek tussen verzoeker en zijn vriendin. Om te kunnen beoordelen of onbegeleid bezoek verantwoord was, wilde de kliniek de aard van de relatie verder onderzoeken en nagaan of er sprake is van een gelijkwaardige, gezonde relatie. De kliniek wilde inzien hoe de verhoudingen lagen en zich ontwikkelden voor het waarborgen van veiligheid, nu en in de toekomst. Bovendien achtte de kliniek het noodzakelijk om inzicht te krijgen in het seksueel functioneren van verzoeker, om zo te kunnen inschatten of er mogelijk sprake is van delictgedrag. Verzoeker heeft daarvoor gedurende de jaren verschillende therapieën gevolgd. In alle therapieën komt zijn gebrek aan openheid naar voren. Wanneer gesproken wordt over contact met minderjarigen, trekt verzoeker duidelijk een muur op en kan hij zich moeilijk openstellen. Als er over belangrijke onderwerpen gesproken wordt, reageert hij enkel sociaal wenselijk. Gezien de recidiverende problematiek van verzoeker was en is het van groot belang dat hij volledige openheid biedt, te meer omdat verschillende risicotaxatie-instrumenten een hoog recidiverisico hebben vastgesteld. Door deze houding kreeg het behandelteam (te) weinig zicht op verzoeker en de risico’s. Hij wekte de indruk dat hij structureel geen (volledige) openheid van zaken gaf en is daarmee onvoorspelbaar in gedrag voor het behandelteam. Onbegeleid bezoek werd daarmee nog altijd als risicovol gezien, ook wanneer de vader van verzoeker erbij was. De kliniek draagt de verantwoordelijkheid voor al het bezoek wat binnen de kliniek komt en kan niet die verantwoordelijkheid bij vader neerleggen. Bovendien is voor toezicht houden ook van belang dat er daadwerkelijk gezien wordt hoe de dynamiek is, dat kan niet achteraf aan de vader van verzoeker gevraagd worden. De kliniek dient zelf toezicht te houden om risico’s in te schatten, dat is ook onderdeel van de behandeling.
Het toezicht op het bezoek is verzoeker mondeling medegedeeld, zoals de Bvt en de huisregels dat ook vereisen. De klacht dient daarmee ongegrond verklaard te worden.
Klacht 3: Kamercontrole
Verzoeker heeft in de periode van 29 december 2022 tot 19 januari 2023 eenmaal een kamercontrole gehad, namelijk op 5 januari 2023. Hij stelt dat dit niet in de zorgmachtiging als vorm van verplichte zorg is opgenomen. Hij is voorts van mening dat de zorgmachtiging zwaarder moet wegen dan de huisregels en de Bvt, omdat het individuele belang voorrang moet hebben op het algemene belang.
Op grond van de in de zorgmachtiging van toepassing verklaarde Bvt (artikel 29 Bvt: Hoofdstuk V ‘Controle en geweldgebruik’) en de huisregels kan er een onderzoek persoonlijke verblijfsruimte plaatsvinden. Volgens het formulier kamercontrole is deze controle de periodieke controle geweest, in het kader van algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de persoonlijke verblijfsruimte van verpleegde, tevens gelegitimeerd middels de huisregels van de kliniek. Wat er wel of niet in de zorgmachtiging staat ten aanzien van de kamercontrole, is niet van belang, nu de Wvggz opzij wordt geschoven door de van toepassing verklaarde hoofdstukken van de Bvt, verzoeker verbleef immers in het [naam zorgaanbieder] . Zou hij in een Wvggz-accommodatie verblijven (zoals hij nu doet), dan is de Bvt niet langer toepasbaar en is een kamercontrole niet mogelijk. De klacht dient daarom in onderhavige situatie ongegrond verklaard te worden.
Verzoek tot schadevergoeding
Aangezien volgens de kliniek de eerste klacht niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en de klachten betreffende het begeleide bezoek en de kamercontrole ongegrond, ziet verweerder geen reden tot het toekennen van een schadevergoeding. Verzoeker is niet in zijn belangen geschaad.
4. Standpunten ter zitting
4.1.
De advocaat van verzoeker heeft betoogd dat in de instelling “via een achterdeur” vormen van zorg worden toepast die niet zijn toegewezen op grond van de zorgmachtiging. De advocaat stelt daarbij dat de Wvggz prevaleert boven de Bvt. Bovendien is bij geen van de verleende zorgvormen een beslissing ex art. 8:9 Wvggz aan verzoeker uitgereikt. Verzoeker licht toe dat alleen werd aangegeven dat insluiten nodig was in verband met te weinig bezetting van personeel. Ten aanzien van toezicht tijdens bezoek acht de advocaat fysiek toezicht geen legitieme reden (en dat geldt zowel op grond van de Wvggz als de Bvt) om te voorkomen dat de vriendin van verzoeker zwanger raakt. Bovendien zou een minder ingrijpende maatregel, zoals cameratoezicht, ook hebben kunnen volstaan.
Ten aanzien van de kamercontrole heeft verzoeker verklaard dat de controle niet van te voren was aangekondigd. Verzoeker heeft het vermoeden dat de onverwachte controle te maken had met de discussie die zijn vader tijdens het bezoek daags daarvoor heeft gehad met een sociotherapeut.
4.2.
Namens [naam zorgaanbieder] is verklaard dat er sprake is van een rechtspositie waarbij de Wvggz én de Bvt van toepassing zijn. Vaak is het een combinatie van beiden wetten. Bij de drie klachten in kwestie prevaleren echter de beheersbevoegdheden op grond van de Bvt.
De klacht tegen het ‘insluiten’ wordt verzocht niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen sprake is geweest van insluiten omdat verzoeker meer dan vier uur in contact is geweest met medepatiënten. Dat uit veiligheidsoverwegingen door een beperkte bezetting is overgegaan tot het beperken van het contact tussen verzoeker en medepatiënten, doet daar niets aan af.
[naam zorgaanbieder] heeft verder gesteld dat de kliniek verantwoordelijk is voor de veiligheid van bezoekers en dat op grond van de Bvt handhaving van orde geldt. De vader en de vriendin van verzoeker hebben verzoeker ook afzonderlijk van elkaar bezocht. Het fysieke toezicht had overigens niet puur sec te maken met mogelijke seksuele contacten tussen verzoeker en de verstandelijk beperkte vriendin van verzoeker, maar met zorgen over de gelijkwaardigheid van de relatie van verzoeker en zijn vriendin. Gebleken is dat de behandelaren moeilijk grip krijgen op verzoeker. Er is weinig openheid.
Ondanks diverse therapieën wordt het recidiverisico hoog ingeschat en wordt de relatie tussen verzoeker en zijn vriendin risicovol geacht.
Het fysieke toezicht is naast de veiligheid, ook nodig om inzicht te krijgen in het seksueel functioneren en de dynamiek tussen verzoeker en zijn vriendin, waarbij ook rekening wordt gehouden met de toekomst van beiden. Ook op de huidige afdeling (FPA met beveiligingsniveau 3) wordt het toezicht voortgezet, weliswaar via camera’s. Bij de [naam zorgaanbieder] is er overigens altijd sprake van fysiek toezicht.
Ten aanzien van de kamercontrole heeft [naam zorgaanbieder] gesteld dat de kamercontrole geen controle op indicatie was, maar dat het een reguliere planning betrof van controles zoals die geregeld worden uitgevoerd in de kliniek.
5.Beoordeling
5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien zijn verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
5.2.
Algemeen
Uit artikel 6:4, vierde lid van de Wvggz volgt dat de rechter in de zorgmachtiging kan bepalen dat betrokkene wordt opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1 of 3.3 eerste lid van de wet forensische zorg. Daarbij worden de in artikel 6:4 vijfde lid van de Wvggz genoemde artikelen van de beginselenwet verpleging terbeschikking gestelden (Bvt) van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit is in het onderhavige geval ook gebeurd.
Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat zowel de bepalingen van de Wvggz, als de bepalingen uit de Bvt van toepassing zijn, zonder dat er sprake is van voorrang van een van de wettelijke stelsels.
Dit leidt ertoe dat de rechtbank bij de beoordeling van de klachten dient te toetsen of de genomen maatregelen op grond van de op betrokkene toepasselijke regelgeving genomen hadden kunnen worden.
5.3.
Insluiting
Uit artikel 31, tweede lid van de Bvt volgt dat binnen de inrichting betrokkene recht heeft in totaal tenminste vier uur per dag samen met een of meer medeverpleegden door te brengen.
Niet weersproken is dat er geen inbreuk op dit recht van betrokkene is gemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hieruit volgt dat er van de maatregel insluiten geen gebruik is gemaakt, nu het verblijf op de kamer gedurende de overige uren van de dag (en nacht) valt onder de (van overeenkomstige toepassing verklaarde) bepalingen betreffende de bewegingsvrijheid binnen de in richting. Daarmee is de ingediende klacht op dit punt ongegrond.
5.4.
Toezicht tijdens bezoek
De grondslag voor het toezicht tijdens het bezoek heeft volgens verweerder gelegen in artikel 37, derde lid in samenhang met artikel 35, derde lid van de Bvt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het ingezette toezicht ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de vriendin gerechtvaardigd was.
In de motivering van verweerder op het uitoefenen van toezicht tijdens het bezoek zitten echter elementen die meer dan op de veiligheid zien op de inhoud van de behandeling. Die elementen passen meer op het beperken van het recht tot het ontvangen van bezoek als verplichte vorm van zorg in het kader van de wvggz. Dit betreft ook een door de rechtbank in de zorgmachtiging van 19 december 2022 opgenomen vorm van verplichte zorg.
De rechtbank volgt de klachtencommissie niet in haar oordeel dat toezicht tijdens het bezoek niet begrepen kan worden als het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek. Het moeten dulden van toezicht is volgens de rechtbank op te vatten als een beperking van genoemd recht. De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet gebleken is dat de criteria van verplichte zorg, zoals genoemd in artikel 3.3 Wvggz, hierbij niet juist zijn toegepast. Met minder bezwarende alternatieven (cameratoezicht) kon niet hetzelfde doel worden bereikt. Bovendien is ter zitting toegelicht dat dit de facto niet mogelijk was. Daarnaast was de verwachting dat het toezicht proportioneel en effectief was, gelet op het doel om meer inzicht te kunnen krijgen in de (on)gelijkwaardigheid/dynamiek van de relatie van verzoeker en zijn vriendin en de ingeschatte risico’s van het bezoek.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond moet worden verklaard. Wel is de rechtbank van oordeel dat de beslissing nu deze deels meer gegrond was op de wvggz, op grond van artikel 8:9 lid 2 van die wet schriftelijk gemotiveerd vastgelegd had moeten worden en op grond van lid 3 had daarvan een afschrift aan verzoeker verstrekt moeten worden. Nu dit wel mondeling is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker op dit punt niet in zijn belangen is geschaad.
5.5.
Kamercontrole
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betreffende kamercontrole van 5 januari 2023 een algemene periodieke controle is geweest. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat in casu de Bvt, te weten hoofdstuk V “Controle en geweldgebruik”, van toepassing is.
De controle is, aldus verweerder, uitgevoerd in het kader van algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de persoonlijke verblijfsruimte van verpleegde. De rechtbank oordeelt dat de controle op grond van artikel 29 lid 1 legitiem was. Derhalve is de klacht ook op dit punt ongegrond.
5.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klachten van verzoeker ongegrond verklaard moet worden.
5.7.
De rechtbank komt niet toe aan het beoordelen van het verzoek tot schadevergoeding, nu het beroep van verzoeker ongegrond verklaard wordt. Het verzoek tot schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1.
verklaart de klachten ongegrond;
6.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023 door mr. F. Oelmeijer, rechter, bijgestaan door S.F.C. Egbers-Hoebe als griffier. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open. Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open. (zie HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590) | ||