Omwille van de leesbaarheid heb ik de (Promis) voetnoten achterwege gelaten.
HR, 24-05-2011, nr. 09/02683
ECLI:NL:HR:2011:BP6439
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-05-2011
- Zaaknummer
09/02683
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BP6439
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP6439, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP6439
ECLI:NL:PHR:2011:BP6439, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP6439
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2011
Inhoudsindicatie
WWM. HR verbetert de kwalificatie.
24 mei 2011
Strafkamer
nr. 09/02683
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2009, nummer 20/004001-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de kwalificatie van de feiten 2 en 3, tot verbetering daarvan door de Hoge Raad en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde onder 2, voor zover betrekking hebbend op het voorhanden hebben van munitie, ten onrechte heeft gekwalificeerd als "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd", aangezien het bewezenverklaarde in zoverre slechts één overtreding van het in art. 26, eerste lid, WWM vervatte verbod oplevert.
3.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 20 tot en met 23 is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde onder 3 ten onrechte heeft gekwalificeerd als "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd".
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 26 tot en met 28 is het middel terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de kwalificatie verbeteren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als 'handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd' en 'handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie';
kwalificeert het onder 3 bewezenverklaarde als 'handelen in strijd met art. 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie';
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 mei 2011.
Conclusie 22‑02‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’, 2. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ en 3. ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van in beslag genomen munitie en de teruggave gelast van een in beslag genomen voorwerp, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/02682 en 09/02683. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
5.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 januari 2006 te Zegge, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 47423 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
6.
Het bestreden arrest houdt het volgende in1.:
‘Vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
- 1.
Op dinsdag, 17 januari 2006 omstreeks 12.45 uur komt een anonieme melding binnen bij het politiedistrict Bergen op Zoom, inhoudende dat voor de tweede keer in korte tijd een zilvergrijze BMW, voorzien van de Franse kentekenplaat [AA-00-BB] (verder: de zilvergrijze BMW), en een zilverkleurige Citroen, voorzien van de Belgische kentekenplaat [CC-00-DD] (verder: de Citroen), geparkeerd staan in de [a-straat] te [plaats] en dat de inzittenden de woning op nummer [1] zijn binnengaan. Volgens de anonieme melder waren de vorige keer, toen de zilvergrijze BMW er was, er vanuit de woning meerdere zakken in deze auto geladen.
- 2.
Naar aanleiding van deze melding gaan de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ter plaatse. Tijdens het ter plaatse gaan komt andermaal een anonieme melding binnen, inhoudende dat zojuist een donkerblauwe BMW, voorzien van het kenteken [EE-00-FF] (verder: de donkerblauwe BMW), achter de Citroen was geparkeerd en dat een tas vanuit de achterbak van de Citroen werd overgedragen in de blauwe BMW, waarna de BMW is weggereden. In dit verband merken de verbalisanten het volgende op: Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend dat de donkerblauwe BMW op naam staat van [medeverdachte 5].
Deze BMW wordt regelmatig waargenomen in het centrum van [plaats] waar familie van hem eigenaar is van [A]. Reeds eerder is geconstateerd dat vanuit dit adres grotere hoeveelheden drugs aan met name buitenlandse drugstoeristen werd verkocht.
- 3.
Omstreeks 13.05 uur arriveren verbalisanten ter plaatse in de [a-straat] en nemen zij het volgende waar:
- —
in de straat staan geparkeerd de zilvergrijze BMW en de Citroen;
- —
omstreeks 14.00 uur komt de donkerblauwe BMW de straat inrijden en parkeert achter de Citroen. De beide inzittenden stappen uit en gaan de woning op nummer [1] binnen;
- —
Om 14.08 uur verlaten vier mannen onder wie de beide inzittenden van de donkerblauwe BMW de woning op nummer [1]. Drie mannen gaan naar de zilvergrijze BMW, de Citroen en de donkerblauwe BMW.
- —
Om 14.09 uur zien verbalisanten dat deze drie auto's, de donkerblauwe BMW voorop, achter elkaar wegrijden.
- 4.
De verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 4], [verbalisant 3] en [verbalisant 2] volgen de drie auto's en omstreeks 14.20 uur zien zij dat de auto's over de [b-straat] te Zegge rijden, vervolgens stilstaan ter hoogte van een volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge, gemeente Rucphen, dat de inzittenden uitstappen en naar elkaar toelopen. Hierop besluiten de verbalisanten de personen ter plaatse te controleren. Verbalisanten stappen uit, maken zich direct bekend als zijnde politie en sommeren dat ieder ter plaatse moet blijven staan.
- 5.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zien op de achterbank van een Audi enkele grote blauwkleurige plastic zakken liggen. Tevens ruiken zij de geur van hennep. Bij het openen van de blauwe plastic zakken ziet verbalisant [verbalisant 2] dat de zakken volledig zijn gevuld met henneptoppen; de plastic zakken worden vervolgens in beslaggenomen. Na onderzoek blijkt dat zich in de plastic zakken 47.423 gram hennep bevindt.
- 6.
Op de plastic zakken zijn twee dactyloscopische sporen aangetroffen die geïdentificeerd zijn op de linkerwijsvinger en de linkerduim, voorkomend op het vingerafdrukkenblad ten name van [medeverdachte 5].
- 7.
Om 14.25 uur worden [verdachte], [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet. [verdachte] en [medeverdachte 5] worden eveneens aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie.
- 8.
In het schuurtje op het volkstuinencomplex dat in gebruik is bij [verdachte], worden twee pistolen, een geluiddemper en 12 stuks munitie aangetroffen, die vervolgens in beslag worden genomen. Het gaat om een pistool, merk Star, kaliber 6.35 mm, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie (WWM), een pistool, merk Valtro, kaliber 9 mm, een wapen van categorie III onder 1 WWM, 11 kogelpatronen, kaliber 6.35 mm, munitie van categorie III WWM, 1 kogelpatroon, kaliber 9 mm, munitie van categorie III WWM en een geluiddemper, een wapen van categorie I WWM.’
7.
Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
‘Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat onduidelijk is wat is gebeurd met de 47 kg hennep, omdat het vernietigingsbriefje in het dossier ontbreekt. Voor zover de verdediging daarmee vrijspraak bepleit ten aanzien van het aanwezig hebben van die 47 kg hennep is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat uit het proces verbaal van bevindingenm18. blijkt dat de in de auto van verdachte aangetroffen partij verdovende middelen is gewogen en bestond uit 47.423 gram netto gedroogde bloemtoppen, welke door verbalisant [verbalisant 3] werden herkend als materiaal van het geslacht Cannabis (hennep). Door genoemde verbalisant werden uit die partij representatieve monsters genomen welke conform het gestelde in de Forensisch Technische Norm 120.02 werden getest. De tests gaven een positieve reactie die indicatief is voor marihuana of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hash.
Het hof stelt vast dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad. Het hof verwijst in dat verband ook nog naar de verklaring van verdachte, afgelegd ten overstaan van de verbalisanten op 18 januari 2006.19.
Verdachte heeft — kort weergegeven — verklaard dat hij met iemand had afgesproken dat hij zijn auto zou parkeren aan het volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge, dat iemand zou langskomen om zijn auto op te halen en later weer terug zou brengen en dat in die tijd dat de auto weg was men dan 40 kilo hennep in die auto zou leggen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de schuld van de hele partij op zich neemt. Ter terechtzitting van de rechtbank Breda heeft verdacht dit nogmaals bevestigd.
Het ontbreken van een proces-verbaal van vernietiging staat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Voor zover verwerpt het hof het verweer.’
8.
Het middel klaagt dat uit de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9.
Uit de door het Hof weergegeven ‘Vastgestelde feiten en omstandigheden’ kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad noch dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Dit behoeft echter niet tot cassatie te leiden.
10.
Het Hof stelt onder het kopje ‘Bewijsoverweging’ vast dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad en verwijst daarbij in een voetnoot naar de verklaring van de verdachte van 18 januari 2006, weergegeven in het proces-verbaal van politie mutatienr. PL2013/06-015795, dossierpagina's 174 tot en met 177. Dit proces-verbaal houdt als verklaring van de verdachte onder meer het volgende in:
‘Gisteren, 17 januari 20052., omstreeks 13.45 uur a 14.00 uur, ben ik naar mijn duiven gereden. Mijn duiven zitten aan een volkstuinencomplex aan de [b-straat] te Zegge. (…)
Ik parkeerde daar mijn auto. Dat is een blauwe Audi station, gekentekend [GG-00-HH] (vermoedelijk).
Ik had met iemand afgesproken dat ik daar mijn auto zou parkeren. Wanneer ik daar dan bezig zou zijn, zou iemand langskomen om mijn auto op te halen en later weer terugbrengen. In die tijd dat mijn auto weg was, zou men dan 40 kilo hennep in de auto leggen en de auto weer terug parkeren in de [b-straat] te Zegge. (…)
Ik neem de schuld van deze hele partij op mij, want ik heb een vrouw en enkele kinderen en ik ga niet vertellen hoe het precies zat, want ik vrees voor de levens van mijn vrouw en kinderen.’
11.
Daarnaast verwijst het Hof naar de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 oktober 2007. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte verklaart —zakelijk weergegeven—:
De Audi is van mij. Ik wist niet precies hoeveel hennep er in de zakken zat. Ik heb de zakken wel nagekeken om te zien of er geen harddrugs in zaten. Ik wist wel wat er in de zakken zat. Ik heb bijna alle gripzakken omgekiept en overgegoten in andere gripzakken die ik zelf had meegenomen. Ik had 3 of 4 van die gripzakken meegenomen. De politie heeft tegen mij gezegd: Er is 47 kg in uw auto aangetroffen. Is dat van u? Toen heb ik gezegd: Ja, dat is van mij.’
12.
Het Hof heeft aldus met voldoende mate van nauwkeurigheid aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het heeft ontleend dat de verdachte in een Audi geparkeerd aan de [b-straat] te Zegge opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat de verdachte aldaar samen met [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is aangehouden en dat op de plastic zakken gevuld met hennep de vingerafdrukken van [medeverdachte 5] zijn aangetroffen. Gelet op het voorgaande is de bewezenverklaring van feit 1 voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad, toereikend gemotiveerd.
13.
Het middel faalt.
14.
Het tweede middel lijkt het product te zijn van een vergissing. Het middel en de daarop gegeven toelichting sluiten in het geheel niet op elkaar aan. In die toelichting wordt onder 2.1 een overweging van het Hof weergeven die in het bestreden arrest niet voorkomt, maar wel — zoals de inhoud van die overweging reeds doet vermoeden — te vinden is in het arrest dat betrekking heeft op verdachtes broer, die als medeverdachte gelijktijdig met verdachte terechtstond.3. Het middel zelf lijkt zich te keren tegen de hiervoor onder punt 7 weergeven overweging en stelt dat de verdachte de daarin genoemde verklaringen niet heeft afgelegd. Die klacht mist echter, zoals uit de punten 10 en 11 blijkt, feitelijke grondslag.4.
15.
Voor zover in de toelichting onder 2.3 de zelfstandige klacht moet worden gelezen dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd, geldt het volgende.
16.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij, kort gezegd, tezamen en in vereniging met een ander hennep aanwezig heeft gehad. Anders dan in het middel wordt aangevoerd, heeft het Hof niet bewezenverklaard dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd. In zoverre mist het middel dus feitelijke grondslag.
17.
Wel heeft het Hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd. Het Hof heeft vastgesteld, zoals hiervoor onder 12 reeds is weergegeven, dat de verdachte samen met zijn broer, [medeverdachte 5], in de buurt van de Audi is aangehouden en voorts dat vingerafdrukken van de broer van de verdachte op de plastic zakken gevuld met hennep zijn aangetroffen. Tegen de achtergrond van deze vaststellingen heeft het Hof de omstandigheid dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met zijn broer heeft gepleegd, bij de straftoemeting in aanmerking kunnen nemen.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel klaagt dat het Hof het onder 2 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 26 lid1 Wet wapens en munitie (hierna: WWM), meermalen gepleegd.
20.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 januari 2006 te Zegge, gemeente Rucphen, wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- —
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Star, kaliber 6,35 mm, en
- —
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Valtro, model 85 combat, kaliber 9 mm, en munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten
- —
11 kogelpatronen, kaliber 6,35 mm en
- —
een kogelpatroon, kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;’
21.
Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als:
‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.’
22.
Voor de beoordeling van het middel is art. 1 aanhef en lid 1 onder 4o WWM belang. Deze bepaling luidt:
- ‘1.
In deze wet wordt verstaan onder:
(…)
- 4o.
munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen.’
23.
Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde voorhanden hebben van elf kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm en één kogelpatroon van het kaliber 9 mm gekwalificeerd als ‘handelen in strijd met art. 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’. In aanmerking genomen dat zowel één patroon als een aantal patronen ‘munitie’ in de zin van de WWM vormt, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26 lid 1 WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van munitie slechts één bij art. 55 lid 1 (oud) WWM strafbaar gesteld feit op. Dit geldt ook indien het feit betrekking heeft op munitie van verschillend kaliber.5.
24.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde feit in zoverre verbeteren.6.
25.
Het vierde middel klaagt dat het Hof het onder 3 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 13 lid 1 WWM, meermalen gepleegd.
26.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
‘hij op 17 januari 2006 te Zegge, gemeente Rucphen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.’
27.
Het Hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als:
‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.’
28.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte één geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 13 lid 1 WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van een wapen van categorie I slechts één bij art. 55 lid 1 (oud) WWM strafbaar gesteld feit op.
29.
Het middel slaagt. De Hoge Raad kan de kwalificatie van het onder 3 bewezenverklaarde feit in zoverre verbeteren.
30.
Het vijfde middel klaagt over de strafmotivering.
31.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
‘Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaatgeneraal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft een hoeveelheid van 47423 gram hennep aanwezig gehad. Rekening houdende met een opbrengst van 28,2 gram per plant, die conform het rapport BOOM van april 2005 gewoonlijk wordt gehanteerd, zou voor een dergelijke hoeveelheid circa 1680 hennepplanten nodig zijn.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (die een alleen opererende dader zonder documentatie veronderstellen), waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor het kweken van tussen de 500 en 1000 hennepplanten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 weken als passend kunnen worden beschouwd.
Tegen deze achtergrond acht het hof —gelet op het aantal planten dat met het bewezen verklaarde aanwezig hebben van een hoeveelheid van ruim 47 kg correspondeert— het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van omstreeks 18 weken als uitgangspunt passend en geboden. In strafverzwarende zin houdt het hof rekening met het feit dat verdachte dit feit heeft gepleegd samen met zijn broer en met het feit dat de aangetroffen hoeveelheid duidt op handelsactiviteiten van enige omvang. Het hof heeft de transactie ter zake van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet waarvan blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie niet in strafverzwarende zin meegenomen. Al met al acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voor de overtreding van de Opiumwet passend en geboden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee pistolen, bijbehorende munitie en een bij een van de pistolen passende geluiddemper. Het hof tilt zwaar aan deze feiten en legt daarvoor in het licht van het wettelijk strafmaximum alsmede de straffen die gewoonlijk voor zulke feiten worden opgelegd, eveneens een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof geenszins van oordeel dat het tijdverloop zodanig is geweest dat daarin een grond kan worden gevonden voor matiging van de aan verdachte op te leggen straf.’
32.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof in strafverzwarende zin rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de medepleger tot de familie van de verdachte behoort, mist het feitelijke grondslag. Het Hof heeft overwogen dat het in strafverzwarende zin rekening houdt met het feit dat de verdachte het feit samen met zijn broer heeft gepleegd. Anders dan door de steller van het middel wordt aangevoerd, heeft het Hof hier niet de familierelatie als strafverzwarend aangemerkt, maar het feit dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
33.
Het middel keert zich voorts tegen de overweging van het Hof dat het in strafverzwarende zin rekening houdt met het feit dat de aangetroffen hoeveelheid hennep duidt op handelsactiviteiten van enige omvang.
34.
Het Hof heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten straftoemeting ten aanzien van art. 3 onder B Opiumwet. Deze oriëntatiepunten houden het volgende in:
‘Art. 3, onder B, Opiumwet hennepkwekerijen
(LOVS: 15-9-2000, 31-10-2008)
Het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een (woon)huis, loods of andere soortgelijke ruimte met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten. Het betreft een verdachte die voor dit delict first offender is en die niet in het kader van een georganiseerd verband handelt. Uitgangspunt bij hantering van deze oriëntatiepunten is dat het financieel voordeel is / wordt ontnomen en dat apparatuur is / wordt verbeurdverklaard en / of onttrokken aan het verkeer.
- a.
50–100 planten:
Oriëntatiepunt: € 900 geldboete (per 1 januari 2009: € 1000)
- b.
100–500 planten:
Oriëntatiepunt: 6 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk
- c.
500–1000 planten:
Oriëntatiepunt: 12 weken gevangenisstraf onvoorwaardelijk.’
35.
Ik stel voorop dat de LOVS-oriëntatiepunten geen recht vormen in de zin van art. 79 RO. Dat betekent niet alleen dat de rechter niet aan die oriëntatiepunten is gebonden, maar ook dat de uitleg van die oriëntatiepunten is voorbehouden aan de feitenrechter. Dat neemt niet weg dat, als de rechter zich in zijn uitspraak ter motivering van de opgelegde straf op de LOVS-oriëntatiepunten beroept, die oriëntatiepunten dienen te worden betrokken bij de vraag of de strafmotivering begrijpelijk is. Ik merk daarbij op dat de Hoge Raad van die oriëntatiepunten kan kennisnemen omdat zij zijn gepubliceerd en algemeen toegankelijk zijn en derhalve tot de feiten van algemene bekendheid kunnen worden gerekend. De Hoge Raad zal mijns inziens daarom dienen te beoordelen of de uitleg en de toepassing die de rechter aan de LOVS-oriëntatiepunten zegt te hebben gegeven, niet onbegrijpelijk is.
36.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat bij de LOVS-oriëntatiepunten reeds wordt uitgegaan van handelsactiviteiten van enige omvang. Daarmee wordt kennelijk gedoeld op het in de oriëtatiepunten opgenomen uitgangspunt dat sprake is van ‘het min of meer bedrijfsmatig of in ieder geval met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten (…) met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten’. Het min of meer bedrijfsmatig of met een zekere professionaliteit kweken van hennepplanten impliceert inderdaad een gerichtheid op handelsactiviteiten. De hennepplanten worden immers niet voor eigen gebruik, maar met het oog op de verkoop gekweekt. Dat wil echter niet zeggen dat iedereen die bij het kweken van hennep is betrokken, zich bezighoudt met grootschalige handelsactiviteiten. Het Hof heeft derhalve in strafverzwarende zin kunnen laten meewegen dat het aanwezig hebben van de partij hennep op de achterbank van de Audi erop duidt dat de verdachte betrokken was bij handelsactiviteiten van enige omvang. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.
37.
Het middel faalt.
38.
Het eerste, het tweede en het vijfde middel falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Het derde en het vierde middel slagen.
39.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
40.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de kwalificatie van de feiten 2 en 3. De Hoge Raad kan de kwalificatie verbeteren. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2011
Zie voetnoot 9 dossierpagina's 164 tot en met 167
Het proces-verbaal van verhoor van de politie Midden en West Brabant, district Bergen op Zoom/project afdeling (1), d.d. 18 januari 2006, mutatienr. PL2013/06-015795, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1], inhoudende de verklaring van verdachte (dossierpagina's 174 tot en met 177)
Nu de verdachte de verklaring op 18 januari 2006 heeft afgelegd, zal hier bedoeld zijn 17 januari 2006.
Van dit arrest kan de Hoge Raad kennis nemen omdat daartegen eveneens cassatie is ingesteld.
Deze klacht is door de steller van het middel ook in de zaak van verdachtes broer gedaan. In die zaak sneed de klacht wel hout.
HR 3 juni 1997, LJN ZD0737, NJ 1997/657; HR 29 maart 2005, LJN AS6030; HR 3 juli 2007, LJN BA5034.
HR 3 juli 2007, LJN BA5034.