HR, 03-07-2007, nr. 03232/06
ECLI:NL:HR:2007:BA5034
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-07-2007
- Zaaknummer
03232/06
- LJN
BA5034
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA5034, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑07‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA5034
ECLI:NL:HR:2007:BA5034, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑07‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5034
- Vindplaatsen
Conclusie 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft het bewezenverklaarde, vzv. hier van belang inhoudende dat verdachte munitie van cat. III in de vorm van patronen van diverse kalibers voorhanden heeft gehad, gekwalificeerd als “handelen in strijd met art. 26.1 WWM, meermalen gepleegd”. In aanmerking genomen dat zowel één patroon als een aantal patronen “munitie” i.d.z.v. de WWM vormt, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26.1 WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van munitie slechts één bij art. 55.1 (oud) WWM strafbaar gesteld feit op (vgl. HR LJN ZD0737).
Nr. 03232/06
Mr Machielse
Zitting 8 mei 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte op 4 april 2006 vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 4. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en 5. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 6. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf. Daarbij heeft het hof de hoofdstraf voor het overige in eerste aanleg bewezenverklaarde bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
2. Namens verdachte heeft Mr S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, cassatie ingesteld. Mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende vier middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte een proces-verbaal van observatie voor het bewijs heeft gebezigd omdat dat proces-verbaal niet relateert hetgeen de verbalisanten zelf hebben waargenomen.
3.2. Ten laste van verdachte is onder 4., 5. en 6. bewezenverklaard dat:
"4. hij op 22 maart 2005 te Rotterdam wapens van categorie III (onder 1) en munitie van categorie III, te weten:
in een woning aan de [a-straat]:
- een (semi automatisch) pistool, merk Mauser, kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk CZ (Crvena Zastava), kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk Zastava, kaliber 7.62 Tokarev (7.62 x 25) en
- een (semi automatisch) pistool, merk MAS (Manufacture d'Armes de St Etienne), kaliber 6.35 millimeter en
- patronen, kaliber 9 millimeter Luger en patronen, kaliber 6.35 millimeter
voorhanden heeft gehad.
5. hij op 22 maart 2005 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
in een woning aan de [a-straat]:
ongeveer 944 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
6. hij op 22 maart 2005 te [plaats] (in een woning aan de [a-straat]) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1964 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
3.3. Aan deze bewezenverklaring heeft het hof de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
"1. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 24 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar (V/Fazl/B/27-29):
Op 22 maart 2005 werd door de rechter-commissaris de doorzoeking van het perceel [a-straat 1b] geopend, waarbij:
1e etage:
1a. Plastic zakje met daarin twee patronen in de woonkamer.
1b. Plastic zakje met daarin wit/beige poeder in de woonkamer.
1c. Zilverkleurige weegschaal in plastic gamma tasje.
2e etage:
2a. Vuurwapen met opschrift Mauser Werke.
2b. Doosje met 35 patronen, 9 mm Luber.
2c. Vuurwapen met houten handvat.
2d. Vuurwapen Zastava.
2e. Klein vuurwapen.
2gg. 2 blokken verpakt in plastic met een donkerkleurige substantie, vermoedelijk hasj.
3e etage:
3a. twee plastic zakken met daarin een licht bruinige substantie,
inbeslaggenomen.
Indeling woning:
Het pand op de [a-straat 1b] te [plaats] betreft een woning met 3 etages, waarvan alleen de 1e etage is bewoond. De 2e en de 3e etage (zolder) waren onbewoond en leeg.
Op de begane grond is er achter de voordeur een lange smalle gang met een steile trap naar boven. Deze trap geeft toegang tot de eerste etage. Aan linkerzijde (voorzijde woning) als men de trap opkomt is de woonkamer gelegen. Aan de rechterzijde (achterzijde woning) is de achterkamer en tevens keuken.
In de woonkamer op de 1e etage is er tussen de kussens van het 3-zits bankstel een plastic zakje met twee patronen (1a) aangetroffen.
Op de tafel, welke tegen de muur stond, in de woonkamer is een plastic zakje met wit/beige poeder (1b) aangetroffen. Aan de achterzijde van de woning is in een open kast een zilverkleurige weegschaal (1c) aantroffen in een plastic tasje met opschrift Gamma. Aan de voorzijde van de woning is in de vensterbank een blaadje met buitenlandse tekst (1d) aangetroffen.
Via een trap komt men vanaf de 1e etage op de 2e etage. De 2e etage is niet bewoond en leeg. Aan de linkerzijde van de woning, als men de trap op komt is een leeg vertrek en aan de rechterzijde is een achterkamer met tevens een keuken. In deze achterkamer zit een zogenaamde kast die is ingericht als zijnde een badkamer. In de badkamer is aan de bovenzijde een luik. Achter het luik bevond zich een bergruimte, waarin een plastic tasje met opschrift C1000 is aangetroffen. In dit plastic tasje zaten gewikkeld in blauwe doeken 4 vuurwapens en een doosje met 35 patronen. Tevens werd er in deze bergruimte een plastic tasje met opschrift Perry Sport aangetroffen met weer daarin een plastic tasje met het opschrift ICI Paris. In dit plastic tasje werden twee blokken van een licht bruine substantie, ingewikkeld in plastic folie, aangetroffen (2a, 2b, 2c, 2d, 2e, 2f, 2g, 2aa, 2ff, 2gg).
Via de trap vanaf de 2e etage komt men op de 3e etage (zolder). Deze ruimte is ook leeg en onbewoond. Aan de linkerzijde als men de trap opkomt is een leeg vertrek (voorzijde woning). Aan de rechterzijde als men de trap opkomt is tevens een leeg vertrek. In dit lege vertrek is aan de bovenzijde een soort van kleine vliering gecreëerd door middel van een plankje. Op deze plank is een plastic zak met daarin twee plastic tasjes met opschrift Magic vac met daarin een lichtbruine substantie (3a) aangetroffen.
Een situatietekening van de woning is bij dit proces-verbaal gevoegd.
2. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. 09/754013-05, d.d. 7 juni 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar(Rot/AH/140):
Ik, verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar, nummer akte van beëdiging [001], werkzaam bij regiopolitie Haaglanden bij het bureau Regionale Recherche, verklaar het volgende:
Op 22 maart 2005 was ik aanwezig bij de huiszoeking in pand [a-straat 1b] te [plaats]. Op de begane grond is achter de voordeur een halletje van ongeveer 150 cm x 190 cm (breedte van de voordeur) gevolgd door een steile trap naar de eerste verdieping.
De aanwezige deuren in het pand waren allemaal, op de balkondeur na, onafgesloten. De balkondeur was afgesloten door middel van 2 hangsloten.
3. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 30 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte:
Gisteren heb je verklaard dat je perceel [a-straat 1] te [plaats] pacht van [A] B.V. te [plaats].
Bij navraag bij [getuige 1] is gebleken dat jij zowel het café als de boven gelegen woning sinds 1999 huurt. Waarvoor gebruik jij de woning gelegen boven het café?
Ik gebruik die woning als opslag voor meubels en drankjes van mijn café. Het klopt overigens niet dat ik de hele woning boven het café huur.
Ik pacht dus eigenlijk alleen het café en de woning gelegen op de eerste etage. De tweede etage en de zolder wordt gehuurd door een Marokkaan. Ik ken hem niet.
4. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 23 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Door de officier van justitie is perceel [a-straat 1] te [plaats] doorzocht. Genoemd perceel betreft geen woning. De navolgende goederen werden in beslag genomen:
1 doosje met munitie (6 kogels 6.35 mm).
5. Het proces-verbaal van bevindingen van deRegiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 19 april 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren (Rot/AH/124 e.v.):
Op 29 maart 2005 werden ons, verbalisanten, 6 vuurwapens en munitie aangeboden, welke inbeslaggenomen waren door Bureau Regionale Recherche in het [B]-onderzoek.
De omschrijvingen van de vuurwapens en munitie luiden als volgt:
Munitie:
11 patronen, kaliber 9 mm Luger.
Wapen 2:
Soort wapen: semi-automatisch pistool.
Merknaam: Zastava
Kaliber: 7.62 mm Tokarev (7.62 x 25)
Wapen 3:
Soort wapen: semi-automatisch pistool
Merknaam: Mauser
Kaliber 9 mm Parabellum
Wapen 4:
Soort wapen: semi-automatisch pistool
Merknaam: Crvena Zastava
Kaliber: 9 mm Parabellum
Genoemde wapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
Er werd een doos munitie aangetroffen.
De omschrijving van deze munitie luidt als volgt:
35 patronen, 9 mm Luger.
Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Wapen 5:
Soort wapen: semi-automatisch pistool
Merknaam: Tokarev
Kaliber: 7.62 x 25 mm
Wapen 6:
Soort wapen: semi-automatisch pistool
Merknaam: Manufacture d'Armes de St. Etienne
Kaliber: 6.35 mm
Genoemde wapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
Het wapen was voorzien van een houder met 5 patronen.
De omschrijving van deze munitie luidt als volgt:
5 patronen, kaliber 6.35 mm.
Tijdens de zoeking werd tevens een doosje met 6 patronen gevonden.
De omschrijving van deze munitie luidt als volgt:
6 patronen, kaliber 6.35 mm.
Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
6. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL 1509/2005/47-N3, d.d. 31 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 31 maart 2005 hebben wij tijdens de doorzoeking van perceel [a-straat 1b] te [plaats] aangetroffen drugs onderzocht.
[a-straat 1b] [plaats]
1 plastic zak met daarin twee pakketten.
a. 1 pakket van een doorzichtige vacuümzak.
In deze zak zaten brokjes beige poeder. Deze beige brokjes wogen 448 gram. Deze beige brokjes zijn door ons bemonsterd en voorzien van het nummer NFI 313.725.
b. 1 pakket van een doorzichtige vacuümzak. In deze doorzichtige vacuümzak zaten brokjes beige poeder die 496 gram wogen. Deze beige brokjes zijn door ons bemonsterd en voorzien van het nummer NFI 313.726.
pakketten inhoudende:
a. 1 vacuümzak met een pakket voorzien van plastic folie en plastic zak. Hierin zat marihuana met een gewicht van 1007 gram.
b. 1 pakket voorzien van plastic folie met daaronder tape. Hierin zat marihuana met een gewicht van 957 gram.
7. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, op 27 april 2005 opgemaakt en ondertekend door beëdigd deskundige ing. A.G.A. Sprong. Dit rapport houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven, als bevindingen van deskundige ing. A.G.A. Sprong voormeld (Rot/GD/21 e.v.):
Verzocht werd om een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van middelen, welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet.
Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving Conclusie
NFI 313.725 Monster crèmekleurig Bevat heroïne poeder en brokjes
NFI 313.726 Monster crèmekleurig Bevat heroïne poeder en brokjes
8. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47-N3, d.d. 31 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2 en 3], inspecteurs van politie en narcotica experts. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren betreffende aangetroffen drugs in pand [a-straat 1b] te [plaats]:
17. 2 pakketten inhoudende:
a. 1 vacuümzak van zilverfolie. In deze vacuümzak zat een pakket voorzien van plastic folie en plastic zak. Hierin zat marihuana met een gewicht van 1007 gram.
b. 1 pakket voorzien van plastic folie met daaronder tape. Hierin zat marihuana met een gewicht van 957 gram.
Wij zagen dat de marihuana die in dit proces-verbaal genoemd wordt onder item 17 vervuild was. In de marihuana zagen wij zaad en anderen plantenresten. De marihuana was grof gedroogd. Het is bij ons, verbalisanten, bekend dat deze werkwijze afkomstig is uit het buitenland. Marihuana valt onder het begrip hennep, maar onderscheidt zich door de manier van bewerking.
De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 3 van de Opiumwet.
9. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. 2005-03-22.B, d.d. 23 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde psporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
In opdracht van [verbalisant 4], chef Bureau Observatie en Technische Ondersteuning hebben wij met betrekking tot dit opsporingsonderzoek op 22 maart observatiewerkzaamheden verricht, waarbij de navolgende waarnemingen zijn gedaan.
16.26 uur
[Verdachte] komt uit café [C] met in zijn handen een doos, wit van kleur met daarop een donkere streep. Deze doos brengt hij vervolgens naar het boven-gelegen pand [a-straat 1b] te [plaats]. Nadat hij deze deur weer met sleutel heeft afgesloten, gaat hij café [C] weer binnen.
10. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 29 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 29 maart 2005 werd door mij een onderzoek ingesteld naar de eigenaar/gebruiker van perceel [a-straat 1a en/of b] te [plaats].
Blijkens informatie uit het kadasterregister te Rotterdam behoort het pand [a-straat 1] en [1b] te [plaats] in eigendom toe aan [A] B.V. te [plaats]. [Getuige 1] deelde mij mede dat zowel het café als de daarboven gelegen woning sinds 1999 was verhuurd aan [verdachte]. Sinds 1 januari 2005 is de bovenwoning, in verband met de bouwkundige staat van het perceel vrij gemaakt van huur en mag [verdachte] de woning vrij gebruiken.
11. Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, nr. PL1509/2005/47, d.d. 31 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op genoemde datum tegenover de opsporings-ambtenaren afgelegde verklaring van [getuige 2]:
U toont mij foto 8 (hof: [verdachte]). Die ken ik uit een café in Rotterdam-Zuid. Ik kom regelmatig in het café. De eigenaar zei tegen mij dat hij Skunk (het hof begrijpt: marihuana) te koop had. Ik zei hem dat ik geen Skunk wil."
3.4. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft de raadsman aldaar als volgt verweer gevoerd:
"Het gegeven dat [verdachte] met een sleutel het pand binnenging, is naar de verdediging meent in dit geval geen bewijsmiddel tegen [verdachte]. [Verdachte] heeft uitgelegd dat hij slechts de beneden buitendeur met een sleutel kon openen. Hij deed dit omdat hij de hal achter die deur gebruikte voor een deel van zijn drankvoorraad (dit wordt bevestigd door het aantreffen aldaar door de politie van een hoeveelheid kratten en traytjes drank). De observatie van de politie op 22 maart 2005 lijkt dit te bevestigen: gezien wordt dat [verdachte] vanuit het café naar binnen gaat met een doos van het formaat van een wijndoos (NB: het feit dat de politie het woord wijndoos gebruikt is veelzeggend) en even later (men denkt 30 tot 60 seconden) weer naar buitenkomt en het café weer ingaat. Ten onrechte vermeldt het observatieverslag dat [verdachte] de doos naar het boven gelegen pand brengt. Immers de eerste deur is beneden waarna een trap naar boven Ieidt. De politie ziet [verdachte] slechts door die deur gaan. En achter die deur onderaan de trap wordt de drankvoorraad aangetroffen."
3.5. In een nadere bewijsoverweging heeft het hof als volgt overwogen:
"Het hof acht bewezen dat de verdachte verschillende soorten drugs en de vuurwapens, die zijn aangetroffen in de woonruimtes boven het café in perceel [a-straat 1b] te [plaats], voorhanden en aanwezig heeft gehad op grond van de observaties van de politie op 22 maart 2005, op grond van de verklaring van de getuige [getuige 2] en op grond van hetgeen bij de doorzoeking van 22 maart 2005 in het genoemde pand is waargenomen. De politie ziet dat de verdachte de toegangsdeur tot de etages opent. De verdachte brengt dan een doos naar boven, waarna hij terugkomt en de deur met een sleutel afsluit. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hem door verdachte skunk werd aangeboden. Bij de doorzoeking van de tweede etage zijn twee plakken bevattende marihuana aangetroffen. Van algemene bekendheid is dat marihuana wel skunk wordt genoemd. Tenslotte heeft de politie gerelateerd dat op het moment van de doorzoeking de in het pand aanwezige deuren allemaal - op de balkondeur na - onafgesloten waren.
De goederen die in het pand [a-straat 1b] zijn aangetroffen kunnen de verdachte niet vreemd zijn, omdat in zijn woning aan het Ingelandpad versnijdingsmiddelen voor heroïne en cocaïne in grote hoeveelheden zijn aangetroffen en de verdachte zelf twee wapens had.
Het verweer van verdachte, dat hij geen toegang had tot de bovenwoningen omdat hij deze had verhuurd aan derden, acht het hof niet aannemelijk geworden, nu hij tijdens het opsporingsonderzoek heeft verklaard dat hij de huurder was van het café en de woning op de eerste etage terwijl de etages daarboven waren gehuurd door een Marokkaan. De getuige [getuige 1], die met het beheer van het pand is belast, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de tweede etage heeft laten leegruimen en dat haar niets omtrent onderverhuur bekend was.
Uit de door de raadsman aan de rechtbank overgelegde huurovereenkomst blijkt overigens - anders dan de verdediging stelt - dat verdachte de woning [a-straat 1b] op de tweede verdieping heeft verhuurd. Uit het faxbericht van de politie Haaglanden van 10 maart 2006 waaraan gehecht een uitdraai van de gemeente Rotterdam betreffende de historische inschrijvingen van de [a-straat 1b2] blijkt echter dat de laatste huurder hieruit is vertrokken op 23 april 2004.
Op pagina 42 van het zakendossier (Rotterdam), aanvulling 5, heeft [verbalisant 5], hoofdagent van politie Haaglanden gerelateerd dat bij de doorzoeking van het pand [a-straat 1b] te [plaats] moet worden opgemerkt dat de tweede en derde etage van de woning niet geschikt is voor bewoning. Er was geen elektriciteit in de woning aanwezig, er was wel stromend water. Gezien de staat van bevuiling van de etages is hier lange tijd niemand geweest."
3.6. Volgens het middel blijkt uit het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van observatie (bewijsmiddel 9) niet dat de verbalisanten zelf hebben waargenomen dat verdachte een doos naar boven heeft gebracht. De waarneming zoals bedoeld in het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal houdt volgens het middel slechts een gevolgtrekking, of gissing in en niet een mededeling van feiten en omstandigheden die door verbalisanten zelf zijn waargenomen. Om die reden is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed althans had het hof moeten beslissen op het hieromtrent uitdrukkelijk voorgedragen standpunt.
3.7. Op basis van de stukken kan ik niet anders dan ook vraagtekens plaatsen bij de waarneming dat de verdachte met de doos naar het boven gelegen pand is gegaan. Uit de tekeningen van het pand zoals gevoegd bij het proces-verbaal van doorzoeking blijkt dat van buiten niet zonder meer kan worden waargenomen of iemand zich naar boven begeeft. Uit de stukken blijkt niet dat bij de doorzoeking, die kort na de observatie heeft plaatsgevonden, een vergelijkbare doos op één van de boven gelegen etages is aangetroffen. Het is in zoverre zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom het hof uitdrukkelijk in zijn overwegingen meeneemt dat de verdachte de doos naar boven heeft gebracht.
3.8. Echter, gelet op de nadere bewijsoverweging in haar geheel beschouwd heeft het hof de bestreden waarneming van de observanten kennelijk enkel gebruikt ter bevestiging van de toegang tot het pand [a-straat 1b] (waar ook op de eerste etage patronen en verdovende middelen zijn aangetroffen) en niet ter ondersteuning van de toegang tot in het bijzonder de tweede etage. Dat verdachte toegang had tot de tweede etage kon het hof namelijk afleiden uit de aangetroffen skunk en het feit dat alle deuren in het pand onafgesloten waren (en overigens ook uit het feit dat verdachte officieel huurder was). In zoverre is de waarneming dat de verdachte de doos naar boven brengt niet relevant, nu ook verder omtrent enigerlei relatie tussen die doos en de in de telastelegging genoemde voorwerpen of stoffen niets is vastgesteld, als wel de waarneming dat hij alleen naar binnen gaat en bij vertrek de deur weer afsluit met een sleutel. Dat het hof voor het bewijs gebruik maakt van een proces-verbaal waarin verbalisanten wellicht de feiten hebben ingekleurd, en die inkleuring ook als zodanig in zijn overwegingen meeneemt, is mijns inziens dus van ondergeschikte betekenis. Het gaat erom dat verdachte de vrije beschikking had over de ruimten ([a-straat 1b]) waar wapens, munitie en drugs zijn aangetroffen. Een plausibele verklaring die erop zou kunnen wijzen dat een ander over die voorwerpen en stoffen de beschikking had ontbreekt.(1) Om die reden faalt het middel.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof zich in een nadere bewijsoverweging beroept op feiten terwijl niet blijkt aan welke wettige bewijsmiddelen die feiten zijn ontleend.
4.2. Ten aanzien van het onder 4. en 5. bewezenverklaarde heeft het hof halverwege de hiervoor geciteerde nadere bewijsoverweging als volgt overwogen:
"De goederen die in het pand [a-straat 1b] zijn aangetroffen kunnen de verdachte niet vreemd zijn, omdat in zijn woning aan het Ingelandpad versnijdingsmiddelen voor heroïne en cocaïne in grote hoeveelheden zijn aangetroffen en de verdachte zelf twee wapens had."
4.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Daarnaast geldt dat ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld (vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165).
4.4. Volgens het middel heeft het hof ten onrechte nagelaten te vermelden aan welke wettige bewijsmiddelen het de geciteerde overweging heeft ontleend. Er is mijns inziens echter geen twijfel dat het hof met zijn overweging heeft gedoeld op het door de rechtbank bewezenverklaarde voor zover dat niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen is geweest. Kennelijk heeft het hof met de overweging dat de goederen de verdachte 'niet vreemd' zijn bedoeld dat het voorhanden hebben van die goederen in ieder geval niet weerlegd kan worden met de stelling dat verdachte niets van doen heeft met wapens en verdovende middelen. De ratio van het duidelijk onderbouwen van bewijsoverwegingen zoals bedoeld in het hierboven vooropgestelde is dat inzichtelijk moet zijn waaraan de rechter genoemde feiten en omstandigheden ontleent en dat controleerbaar moet zijn of de bron een wettig bewijsmiddel is.(2) Omdat evident is dat de overwegingen zijn ontleend aan hetgeen onherroepelijk met wettige bewijsmiddelen door de rechtbank is bewezenverklaard, acht ik de bewezenverklaring ook in zoverre toereikend gemotiveerd.
4.5. Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof ten onrechte in verband met het onder 4 en 5 tenlastegelegde geen beslissing heeft genomen op het uitdrukkelijk voorgedragen standpunt dat de in het tenlastegelegde bedoelde ruimten gebruikt werden als postadres danwel safehouse.
5.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte blijkens de overgelegde pleitnota als volgt verweer gevoerd:
"dat het niet zo was dat hij zelf daadwerkelijk de betreffende woning ([1b1]) gebruikte blijkt behalve uit het hierboven genoemde uit het historisch overzicht met betrekk!ng tot deze woning: ook na 1999 gebruikten anderen deze woning.
De Iaatste die aldaar tot juni en augustus 2000 (?, niet goed leesbaar) stonden ingeschreven waren- [betrokkene 1], geboren [geboortedatum]-1965, en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum]-1965, lijkt [...], geboren op [geboortedatum]-1965 te zijn, wat de authenticiteit van de overgelegde huurovereenkomst bevestigd. Overigens betekent het feit dat iemand zich op een bepaalde datum laat uitschrijven nog niet dat vanaf dat moment die gene ook daadwerkelijk niet meer op het betreffende adres woont.
Wat betreft de woning op de tweede etage ([1b2]) (waar kennelijk de wapens en verdovende middelen zijn aangetroffen) is het historische adresoverzicht eveneens veelzeggend. Ook vanaf 1999 hebben diverse mensen daar kennelijk gewoond. De laatste stond ingeschreven tot 23 april 2004. 0ok hier merkt de verdediging op dat het niet meer ingeschreven staan nog niet hoeft te betekenen dat de woning niet meer door die persoon werd bewoond of gebruikt. Zo stond tot 17 januari 2003 [betrokkene 3] aldaar ingeschreven en tot 25 februari 2004 [betrokkene 4]. Brieven aan hen gericht, aldaar binnen genomen nadat [verdachte] reeds was gearresteerd, zijn ter zitting van de rechtbank overgelegd, wat kan aangeven dat inderdaad het geval zich voordeed dat mensen zich uitschreven maar de woning wel nog aanhielden als postadres, safehouse of wat dan ook."
5.3. Het middel wijst vervolgens op het volgende onderdeel van de hierboven reeds geciteerde nadere bewijsoverweging van het hof:
"Het verweer van verdachte, dat hij geen toegang had tot de bovenwoningen omdat hij deze had verhuurd aan derden, acht het hof niet aannemelijk geworden, nu hij tijdens het opsporingsonderzoek heeft verklaard dat hij de huurder was van het café en de woning op de eerste etage terwijl de etages daarboven waren gehuurd door een Marokkaan. De getuige [getuige 1], die met het beheer van het pand is belast, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de tweede etage heeft laten leegruimen en dat haar niets omtrent onderverhuur bekend was.
Uit de door de raadsman aan de rechtbank overgelegde huurovereenkomst blijkt overigens - anders dan de verdediging stelt - dat verdachte de woning [a-straat 1b] op de tweede verdieping heeft verhuurd. Uit het faxbericht van de politie Haaglanden van 10 maart 2006 waaraan gehecht een uitdraai van de gemeente Rotterdam betreffende de historische inschrijvingen van de [a-straat 1b2] blijkt echter dat de laatste huurder hieruit is vertrokken op 23 april 2004.
Op pagina 42 van het zakendossier (Rotterdam), aanvulling 5, heeft [verbalisant 5], hoofdagent van politie Haaglanden gerelateerd dat bij de doorzoeking van het pand [a-straat 1b] te [plaats] moet worden opgemerkt dat de tweede en derde etage van de woning niet geschikt is voor bewoning. Er was geen elektriciteit in de woning aanwezig, er was wel stromend water. Gezien de staat van bevuiling van de etages is hier lange tijd niemand geweest."
5.4. Het hof heeft overwogen dat het niet aannemelijk heeft bevonden dat verdachte geen toegang zou hebben tot de bovenwoningen. Dat hij wel toegang had wordt overigens ondersteund door het als bewijsmiddel 10 gebezigde proces-verbaal waarin de verklaring van getuige [getuige 1] is opgetekend, inhoudende dat verdachte sinds 1 januari 2005 vrij gebruik mag maken van de bovenwoning. Hiertegen richt het middel zich dan ook niet specifiek. Het middel klaagt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk voorgedragen standpunt dat de ruimten waar de wapens en verdovende middelen zijn aangetroffen door derden werden gebruikt als postadres of safehouse. Ten aanzien van die omstandigheid heeft het hof slechts overwogen dat de woning ten tijde van het aantreffen van de goederen niet meer werd verhuurd en ook niet bewoonbaar was.
5.5. De stelling dat derden (ex-huurders) de tweede etage kunnen hebben gebruikt als postadres of safehouse doet onder de omstandigheden waarvan uit de stukken blijkt niet af aan de aanname van het hof dat verdachte die etage als opbergplaats gebruikte. Het gebruiken van de woning als postadres heeft immers niets te maken met het verbergen van wapens of verdovende middelen. De term safehouse duidt op een onderduikadres. Omdat de etage niet meer voor bewoning geschikt was, is het verweer ook in zoverre weinig overtuigend en doet het niets af aan de kennelijke aanname dat de juridische en feitelijke huurder van de bovenwoning, namelijk verdachte, de aangetroffen goederen aldaar zal hebben opgeborgen. Ik merk daarbij op dat bij de doorzoeking die vlak na de observatie plaatsvond, alle deuren in het pand open bleken te staan.
5.6. Kennelijk werd in het verweer bedoeld dat een derde nog steeds van de etage gebruik maakte om daar - zonder wetenschap van verdachte - zijn wapens en verdovende middelen te stallen. In het verweer is ook inderdaad naar voren gebracht dat uit observaties is gebleken dat anderen dan verdachte het pand binnen gingen. In het ongewisse blijft echter hoe die personen aan een sleutel van het pand komen indien verdachte nog de enige officiële huurder is. Evenzeer bevreemdt het dat verdachte als enige officiële huurder kennelijk niet exact weet wie er in de periode voor het aantreffen van de goederen in de woning zijn geweest. De vraag is dus of er sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in het tweede lid van art. 359 Sv. Op zich kan het antwoord op die vraag mijns inziens in het midden blijven omdat het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen - waarbij in ieder geval bewijsmiddel 11 in samenhang met het aantreffen van marihuana op nr. [1b] relevant lijkt - voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom het niet aannemelijk acht dat derden, die volgens de raadsman in hoger beroep wellicht de tweede etage als postadres of safehouse hebben gebruikt, de aangetroffen goederen daar hebben gestald.(3)
5.7. Het middel faalt.
6.1. Het vierde middel klaagt dat het hof het bewezenverklaarde voorhanden hebben van munitie ten onrechte heeft gekwalificeerd als het meermalen plegen van het handelen in strijd met art. 26 lid 1 WWM.
6.2. Ten laste van verdachte is - zoals hierboven reeds weergegeven - onder 4 bewezenverklaard dat:
"4. hij op 22 maart 2005 te Rotterdam wapens van categorie III (onder 1) en munitie van categorie III, te weten:
in een woning aan de [a-straat]:
- een (semi automatisch) pistool, merk Mauser, kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk CZ (Crvena Zastava), kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk Zastava, kaliber 7.62 Tokarev (7.62 x 25) en
- een (semi automatisch) pistool, merk MAS (Manufacture d'Armes de St Etienne), kaliber 6.35 millimeter en
- patronen, kaliber 9 millimeter Luger en patronen, kaliber 6.35 millimeter
voorhanden heeft gehad.
6.3. Het hof heeft het onder 4. bewezenverklaarde gekwalificeerd als "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd."
6.4. Art. 26 lid 1 WWM luidt als volgt:
"1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben."
6.5. Het tweede onderdeel van de kwalificatie heeft klaarblijkelijk betrekking op overtreding van art. 26 lid 1 WWM voor zover het de munitie betreft, terwijl het eerste onderdeel de aangetroffen vuurwapens betreft. Omdat er meerdere vuurwapens zijn aangetroffen en art. 26 lid 1 WWM spreekt over één vuurwapen is het feit als bedoeld in art. 26 lid 1 WWM meermalen gepleegd. Volgens de steller van het middel is dit anders ten aanzien van de twee aangetroffen patronen. Hij wijst op art. 1 lid 1 onder 4 WWM, dat luidt als volgt:
"1. In deze wet wordt verstaan onder:
(..)
4. Munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloos makende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen."
6.6. Hieruit volgt volgens het middel dat de twee aangetroffen patronen tezamen moeten worden aangemerkt als munitie als bedoeld in art. 26 lid 1 WWM, zodat het feit slechts één keer is gepleegd. Dat is juist.(4) Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de kwalificatie in zoverre echter zelf verbeteren omdat deze onjuiste kwalificatie voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is.
7. Het vierde middel is terecht voorgesteld. De overige middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde als "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd", en tot verbetering van die kwalificatie, opdat die als volgt luidt: "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie."
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 17 november 1998, NJ 1999, 152; HR 14 oktober 2003, nr. 00840/03.
2 Corstens 2005, p. 683.
3 Zie anders: HR 3 april 2007, LJN AZ8349, r.o. 4.5.
4 HR 3 juni 1997, NJ 1997, 657 en HR 29 maart 2005, LJN AS6030.
Uitspraak 03‑07‑2007
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft het bewezenverklaarde, vzv. hier van belang inhoudende dat verdachte munitie van cat. III in de vorm van patronen van diverse kalibers voorhanden heeft gehad, gekwalificeerd als “handelen in strijd met art. 26.1 WWM, meermalen gepleegd”. In aanmerking genomen dat zowel één patroon als een aantal patronen “munitie” i.d.z.v. de WWM vormt, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26.1 WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van munitie slechts één bij art. 55.1 (oud) WWM strafbaar gesteld feit op (vgl. HR LJN ZD0737).
3 juli 2007
Strafkamer
nr. 03232/06
SY/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 april 2006, nummer 22/004682-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Weslinge" te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 juli 2005 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 4. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd", 5. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" en 6. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden. Daarbij heeft het Hof de hoofdstraf voor het overige in eerste aanleg bewezenverklaarde bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde, tot verbetering van die kwalificatie en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het bewezenverklaarde onder 4, voor zover betrekking hebbend op het voorhanden hebben van munitie, ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (WWM), meermalen gepleegd, aangezien het bewezenverklaarde in zoverre slechts één overtreding van het in art. 26, eerste lid, WWM vervatte verbod oplevert, en dat daardoor tevens de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 maart 2005 te Rotterdam wapens van categorie III (onder 1) en munitie van categorie III, te weten:
in een woning aan de [a-straat]:
- een (semi automatisch) pistool, merk Mauser, kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk CZ (Crvena Zastava), kaliber 9 millimeter Para en
- een (semi automatisch) pistool, merk Zastava, kaliber 7.62 Tokarev (7.62 x 25) en
- een (semi automatisch) pistool, merk MAS (Manufacture d'Armes de St Etienne), kaliber 6.35 millimeter en
- patronen, kaliber 9 millimeter Luger en patronen, kaliber 6.35 millimeter
voorhanden heeft gehad."
3.3. Omtrent de op te leggen straf heeft het Hof, voor zover hier van belang, overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens en munitie levert een onaanvaardbaar groot risico op voor de veiligheid van personen. Bovendien worden wapens als de onderhavige in toenemende mate gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven.
De verdachte heeft voorts aanwezig gehad een hoeveelheid van 1944 gram heroïne. Door het aanwezig hebben en het gebruik van heroïne wordt de volksgezondheid bedreigd. Het gebruik van heroïne is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid hennep aanwezig gehad, hetgeen bij wet verboden is.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt."
3.4. Art. 1, aanhef en eerste lid onder 4°, WWM luidt:
"1. In deze wet wordt verstaan onder:
(...)
4°. munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen;"
3.5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde, voor zover hier van belang inhoudende dat de verdachte munitie van categorie III in de vorm van patronen van diverse kalibers voorhanden heeft gehad, gekwalificeerd als "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd". In aanmerking genomen dat zowel één patroon als een aantal patronen 'munitie' in de zin van de WWM vormt, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26, eerste lid, WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van munitie slechts één bij art. 55, eerste lid, (oud) WWM strafbaar gesteld feit op (vgl. HR 3 juni 1997, LJN ZD0737, NJ 1997, 657).
3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde verbeteren. Terugwijzing naar het Hof voor de strafoplegging, nu dit feit niet meermalen maar éénmaal is gepleegd, behoeft niet te volgen. Gelet op de bewezenverklaarde feiten en de strafmotivering als hiervoor onder 3.3 weergegeven, moet worden aangenomen dat het Hof in de verbeterde kwalificatie geen aanleiding zou hebben gevonden tot het opleggen van een lagere straf.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 4 bewezenverklaarde;
kwalificeert het onder 4 bewezenverklaarde als "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie";
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 juli 2007.