Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/144
144 Hervormingen op het gebied van IP litigation
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS575477:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Burdon 2010.
Burdon 2010.
Burdon 2010.
R. Tyler, ‘Inventor fury as patents prove too costly to defend’, The Telegraph 8 maart 2012, telegraph.co.uk/finance/yourbusiness/9130815/Inventor-fury-as-patents-prove-too-costly-to-defend.html. Zie hiervoor het inleidend hoofdstuk van dit boek.
Jackson 2010, p. 250.
Jackson 2010, p. 252.
Jackson 2009, p. 256.
Jackson 2009, p. 256; Jackson 2010, p. 252. Zie ook Jackson 2010, p. 248: ‘The creation and use of IP plays a crucial role in economic activity and in the achievement of many social goals, such as effective health care or renewable energy. The background to any IP regime must be a civil justice system which enables parties to assert or defend their IP rights (‘IPR’). Such a civil justice system must deliver correct judgments at affordable cost in the complex field of IP. This is no easy task.’
Dit is ook een van de belangrijkste conclusies in de Gowers Review of Intellectual Property; zie Jackson 2009, p. 257.
Jackson 2009, p. 257.
Jackson 2009, p. 258.
Jackson 2010, p. 253, met verwijzing naar het voorstel van Lord Justice Arnold een costs scale te introduceren, zie Jackson 2009, p. 258. Volgens Jackson heeft LJ Arnold krachtig bewijs geleverd voor de veronderstelling dat in vergelijking tot de andere lidstaten minder wordt geprocedeerd door het MKB in IE-zaken in Engeland & Wales (p. 253 van het Final Report).
Jackson 2010, p. 255 e.v; Jackson 2009, p. 258.
Harbottle 2004, p. 727.
Cumming, Freudenthal & Janas 2008, p. 133.
In de inleiding kwam reeds aan de orde dat IP litigation in Engeland zeer kostbaar kan zijn. Daar wordt wel tegenover gesteld dat de beslissingen in IE-zaken over het algemeen van een hoge kwaliteit zouden zijn.1 De rechters zijn gespecialiseerd in het IE-recht en de deskundigen, die vooral in octrooizaken een belangrijke rol spelen, worden onderworpen aan uitgebreide examination en cross-examination door partijen, waardoor gewaarborgd zou worden dat alleen de experts met de meeste kennis van (technische) zaken worden gehoord.2 Over het algemeen krijgen alle zaken een grondige behandeling. Maar niet iedereen kan kwaliteit betalen, en dat geldt zeker voor IP litigation in Engeland. Burdon uitte in 2010 zijn vrees dat de rechter slechts nog toegankelijk zou zijn voor de zogenaamde big-ticket litigators en de partijen die in kleine zaakjes op basis van rechtsbijstand kunnen procederen.3 Voor alles daar tussenin zou rechtsbescherming illusoir zijn geworden. Een dieptepunt zou zijn bereikt toen uitvinder Wilcox één van zijn octrooiregistraties verbrandde voor de Houses of Parliament, omdat deze waardeloos zou zijn geworden. Ondernemingen zouden geen licentieafspraken meer met hem willen maken, in de wetenschap dat Wilcox in verband met de hoge proceskosten toch niet zou overwegen om een inbreukprocedure aan te vangen.4
Tegen deze achtergrond heeft Jackson in zijn Reports uitgebreid aandacht besteed aan de kosten – en daarmee de toegankelijkheid – van procedures in IE-zaken. Volgens Jackson zouden de kosten in IP litigation crushing zijn. Als voornaamste oorzaak noemt Jackson de noodzakelijke betrokkenheid van gespecialiseerde solicitors, counsels en deskundigen en de kosten van disclosure en cross-examination.5 Jackson is ook ingegaan op de hoge tarieven die raadsmannen in IP litigation in rekening plegen te brengen. Het toepassen van costs management in IE-zaken zou hier volgens hem een uitkomst kunnen bieden, omdat daarbij reeds in een vroeg stadium vast komt te staan tot welk bedrag de kosten verhaald kunnen worden op de wederpartij. Volgens Jackson is onvermijdelijk dat bepaalde solicitors tarieven zullen blijven rekenen die de proceskostenvergoeding op grond van de CPR zwaar zullen overstijgen, maar het meerdere moet wat hem betreft voor rekening komen van de cliënt.6
In een afzonderlijke paragraaf is Jackson ingegaan op IP litigation waarbij het MKB betrokken is (in eisende dan wel verwerende positie).7 Het belang dat justice ook voor het MKB in IE-geschillen toegankelijk is, is in beide Reports onderstreept.8 Interessant in dat verband is de verslaglegging van gesprekken met belanghebbenden, waaronder de Chartered Institute of Patent Attorneys (CIPA). CIPA heeft erop gewezen dat het risico in de onbepaalde, onvoorspelbare kosten van de wederpartij te worden veroordeeld voor het MKB prohibitief kan zijn.9 Volgens CIPA weerhoudt het proceskostenrisico bepaalde ondernemingen niet alleen ervan om te procederen, maar zelfs om octrooien aan te vragen, ‘as they know that they will be unable to afford to enforce them, and they take the view that a patent is of no value if it cannot be used to stop others from copying the product’.10 Tijdens een bijeenkomst van het Intellectual Property Courts Users Committee constateerde Jackson een duidelijke behoefte aan een fixed costs regime in lower value procedures.11 Jackson heeft zich ervan laten overtuigen dat ‘court users are more fearful about indeterminate costs liability if they lose than about shortfall in costs recovery if they win’.12 Om die reden heeft hij er dan ook op aangedrongen om de procedure bij de Patents County Court om te vormen tot een cost-effective procedure voor IE-geschillen en een fixed costs regime voor lower value claims te introduceren.13 Ten slotte bevat het Final Report aanbevelingen met betrekking tot de introductie van een small claims track voor de zogenaamde very low value IP disputes. Hierbij moet worden gedacht aan geschillen over (online) auteursrechtinbreuk met een gering financieel belang.
Opvallend is dat de Handhavingsrichtlijn geen enkele rol lijkt te hebben gespeeld bij de hervormingen. Nog vóór de Jackson Reforms nam de Engelse wetgever het standpunt in dat aanpassing van de bestaande proceskostenregels niet nodig was, omdat deze reeds zouden voldoen aan de richtlijnbepaling.14 In de literatuur is echter beargumenteerd, dat de toen geldende proceskostenregels op gespannen voet stonden met zowel art. 3 als art. 14 van de richtlijn, waarin is vereist dat procedures ‘niet onnodig kostbaar’ mogen zijn en de kosten ‘evenredig’ moeten zijn.15 Deze gedachten hebben geen (kenbare) invloed gehad op het hervormingsproces.