PL1500-2017098966-9, p. 74-77.
HR, 19-11-2019, nr. 18/03934
ECLI:NL:HR:2019:1815
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-2019
- Zaaknummer
18/03934
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Jeugdstrafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1815, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑11‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:940
ECLI:NL:PHR:2019:940, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1815
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Diefstal van goederen uit auto (art. 311.1.5 Sr) en wederspannigheid met lichamelijk letsel tot gevolg (art. 180 jo 181.1 Sr) bij aanhouding waardoor politieambtenaar pijnlijke linkerknie en schaafwonden heeft opgelopen. Klacht dat bewezenverklaarde “schaafwonden op rechterknie” niet uit b.m. blijkt en dat “pijnlijke knie” niet kan worden aangemerkt als lichamelijk letsel a.b.i. art. 181.1 Sr. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03934
Datum 19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 augustus 2018, nummer 22/003648-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M. Berndsen en C.J.J. Visser, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019.
Conclusie 01‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Concl. plv. AG. Gekwalificeerde wederspannigheid, art. 181 onder 1° Sr. Bewezenverklaarde "schaafwonden op rechterknie" blijken inderdaad niet uit bewijsmiddelen, echter wel uit onderliggend p-v. Gelet op ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 heeft verdachte geen belang bij cassatie. "Pijnlijke knie" kan inderdaad niet worden aangemerkt als "lichamelijk letsel" in de zin van art. 181 onder 1° Sr. Ook hier geen belang, nu aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit na weglating van die woorden niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft. Conclusie strekt tot verwerping met art. 81.1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03934
Zitting 1 oktober 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 augustus 2018 onder aanvulling van gronden bevestigd het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 augustus 2017, waarbij de verdachte wegens 1. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2. “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben” veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zestig dagen, met aftrek van voorarrest (art. 77i Sr). Voorts heeft het hof, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, een benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering van een andere benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en daarbij een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het vonnis van de rechtbank.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/03563 J. In die zaak is het cassatieberoep ingetrokken.
Namens de verdachte hebben mr. C.J.J. Visser en mr. M. Berndsen, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4.1
Het middel klaagt dat het onder 2. bewezenverklaarde “enig lichamelijk letsel” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of dat het hof “ten aanzien van de bewezenverklaarde “pijnlijke linkerknie” ten onrechte heeft gekwalificeerd als wederspannigheid met letsel als bedoeld in art. 181 onder 1° Sr”.
4.2
Ten laste van de verdachte heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis onder 2. bewezenverklaard dat:
“hij op 11 april 2017 te 's-Gravenhage, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met surveillancedienst en in die hoedanigheid belast met de staandehouding en aanhouding van verdachte, door zich met kracht los te rukken en (terwijl hij op de grond lag) zijn lichaam met zijn armen omhoog te drukken en zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan waarin die ambtenaar hem trachtte te begeleiden, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke linkerknie en schaafwonden op de rechterknie bij die [verbalisant 1] ten gevolge heeft gehad”.
4.3
Deze bewezenverklaring van feit 2 berust op het navolgende bewijsmiddel:
“Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nummer PL1500-2017098966, blz. 1 t/m 329, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - verkort en zakelijk weergegeven -:
Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgesteld en ondertekend door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 11 april 2017 (blz. 17):
Op dinsdag 11 april 2017 omstreeks 01:15 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar de [a-straat] Den Haag te gaan. Verbalisant [verbalisant 1] stapte uit en liep richting de man en riep op een luide toon; stop, stop, stop nu!. Verdachte ging op de trappers van zijn fiets staan en verhoogde de snelheid. De verdachte kwam op verbalisant af rijden. Verbalisant heeft de verdachte vastgepakt middels een soort omhelzing ter hoogte van zijn schouders. Verdachte is van zijn fiets afgetrokken. Verdachte bleef zich hevig verzetten waardoor een worsteling ontstond. Verdachte greep naar zijn jaszak. Verbalisant en verdachte vielen op de grond. Verdachte is hierop aangehouden door de verbalisanten. Ten tijde van de aanhouding voelde verbalisant [verbalisant 1] een hevige pijn aan zijn linkerknie. Na de aanhouding voelde hij ook pijn aan zijn rechterknie.”
4.4
Ten aanzien van feit 2 heeft de rechtbank in haar vonnis voorts overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank kan – op grond van het proces-verbaal van aanhouding en een proces-verbaal van bevindingen – wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat bij verbalisant [verbalisant 1] sprake was van een pijnlijke knie en schaafwondjes, zijnde enig lichamelijk letsel.”
4.5
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 181 onder 1° Sr. Dit artikel luidt − voor zover van belang − als volgt:
“De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180 omschreven worden gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben”.
4.6
Uit de bewezenverklaring blijkt dat [verbalisant 1] door het handelen van de verdachte “enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke linkerknie en schaafwonden op de rechterknie” heeft opgelopen. Uit het gebezigde bewijsmiddel blijkt inderdaad niet van schaafwonden op de rechterknie, slechts van pijn aan de rechterknie. De bewezenverklaring - in het bijzonder het onderdeel “enig lichamelijk letsel, te weten (…) schaafwonden op de rechterknie” - is daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover op zichzelf terecht. Het is echter de vraag of dit tot cassatie moet leiden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383 m.nt. J.M. Reijntjes, het volgende vooropgesteld:
“Opmerking verdient dat in gevallen als het onderhavige waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. In dergelijke gevallen zal zo een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO kunnen worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.”
Ik meen dat een dergelijk geval zich in de onderhavige zaak voordoet. Uit het zich bij de stukken van het geding bevindende onderliggende proces-verbaal van bevindingen,1.waar de rechtbank in haar bewijsoverweging ook naar verwijst, blijkt namelijk dat [verbalisant 1] heeft verklaard “dat hij wat schaafwondjes op zijn rechterknie had zitten”. De verdachte heeft daarom in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering.2.
4.7
Het middel klaagt voorts terecht dat het kennelijke oordeel van het hof dat een pijnlijke knie kan worden aangemerkt als “enig lichamelijk letsel” als bedoeld in art. 181 onder 1° Sr, van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Enkele pijn valt immers buiten het in art. 181 Sr bedoelde lichamelijk letsel.3.Het middel kan in zoverre echter evenmin tot cassatie leiden, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit na weglating van de in de bewezenverklaring gebezigde woorden “een pijnlijke linkerknie en” niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie ongewijzigd blijft.4.
4.8
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑10‑2019
Vgl. onder meer HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1053, NJ 2018/327.
Vgl. onder andere Machielse in Noyon, Langemeijer, Remmelink, aant. 2 bij art. 181 Sr, bijgewerkt tot en met 26 maart 2018, waar hij voor de betekenis van lichamelijk letsel verwijst naar het commentaar op art. 82 Sr. Machielse schrijft in aant. 1 bij art. 82 Sr, bijgewerkt tot en met 26 september 2017, dat “enkele pijn van het begrip letsel is uitgesloten”. Zie ook Lindenberg in Tekst & Commentaar Strafrecht, aant. 7 bij art. 181 Sr, bijgewerkt tot 1 februari 2019 (online versie).
Vgl. onder meer HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2059.