Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/I.3
I.3 Plaats van de studie in de Nederlandse juridische literatuur
M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS353984:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie Biemans 2011.
Zie Verhagen & Rongen 2000.
Zie Verhagen 2002a, p. 241-274 en Rongen 2002b, p. 275-297.
Zie Reehuis 2004.
Zie onder meer het themanummer ‘stille cessie’ van WPNR 6615 (2003) met bijdragen van Zwalve, Verdaas, Salomons, Van Erp en Rongen en Verhagen, alsmede Biemans 2004, p. 532 e.v.; Abendroth 2006, p. 58 e.v. en Biemans 2008, p. 435 e.v.
Zie Wiarda 1937.
Zie Van Creveld 1936 en Van Creveld 1953.
Zie Verpaalen 1964 en Köster 1964.
Zie Beekhoven van den Boezem 2003a.
Zie Faber 2005, p. 227 e.v.
Zie Verdaas 2008.
Zie Biemans 2011, nr. 3.
De dissertatie van Biemans kwam mij zeer kort voor afsluiting van de tekst van dit boek onder ogen. Op zijn bevindingen wordt in deze studie dan ook niet inhoudelijk ingegaan. Wel heb ik nog de tijd gevonden om op verschillende plaatsen in voetnoten naar de dissertatie van Biemans te verwijzen.
Zie voor minder uitvoerige beschrijvingen van de transactietechnische aspecten van securitisation onder meer: Masman & Van Welzen 2010, p. 335 e.v.; J.J.P. Bos 2010, p. 234 e.v.; Ruys & Van Raay 2005, p. 12 e.v.; J.J.P. Bos 2003, p. 358 e.v.; Joosen & Van ’t Westeinde 2002; Rongen 2002a, p. 3 e.v.; Ruys & Bos 2002, p. 41 e.v.; Botter & Van Welzen 1999, p. 232 e.v.; Rongen 1998, p. 419 e.v.; Graaf, Van IJlzinga Veenstra & Verhagen 1996, p. 143 e.v.; Graaf 1996, p. 87 e.v. en Rongen 1994, p. 93 e.v.
10. Plaats van de studie in de Nederlandse juridische literatuur. Nederlandse juridische literatuur waarin uitgebreid en diepgaand wordt ingegaan op de cessie van vorderingen op naam is niet overvloedig aanwezig. Wat betreft de (meer) recente literatuur waarin de cessie kan worden gewezen op de vorig jaar gepubliceerde studie van Biemans over de rechtsgevolgen van stille cessie (waarover hierna),1 het preadvies dat Verhagen en schrijver dezes hebben uitgebracht voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht2 in 2000, de bij dit preadvies behorende “addenda” van voormelde auteurs in de bundel ‘Onderneming en 10 jaar nieuw Burgerlijk Recht’3 en op de monografie van Reehuis over levering.4 Verder is er naar aanleiding van de herintroductie van de figuur van de ‘stille’ cessie een aantal artikelen verschenen over de betekenis en reikwijdte van de nieuwe cessieregeling.5 In de verschillende hand- en studieboeken worden ook beschouwingen gewijd aan de cessie, maar deze zijn gelet op de aard van een hand- of studieboek meestal beperkt van omvang.
Wat betreft de oudere literatuur van voor de inwerkingtreding van het huidige BW kunnen de dissertaties van Wiarda6en Van Creveld7 worden vermeld, alsmede de preadviezen van Verpaalen en Köster voor de Broederschap der Candidaat-Notarissen uit 1964.8 In het bijzonder het proefschrift van Wiarda uit 1937 bevat ook voor het huidige recht nog waardevolle beschouwingen.
Daarnaast zijn er door de jaren heen met betrekking tot deelonderwerpen verschillende publicaties verschenen, waarbij in het bijzonder kan worden gedacht aan het bepaaldheidsvereiste en de cessie van toekomstige vorderingen. Voorts kan in dit verband worden gewezen op de dissertatie van Beekhoven van den Boezem die handelt over de werking van onoverdraagbaarheidsbedingen bij vorderingen9 en op de dissertatie van Faber over verrekening waarin onder meer beschouwingen zijn te vinden over verrekening na cessie (art. 6:130 BW).10 Tot slot kan nog de dissertatie van Verdaas worden vermeld. Deze gaat weliswaar over de verpanding van vorderingen op naam, maar bevat beschouwingen die ook voor de cessie van belang zijn.11
De cessie vormt ook het onderwerp van de recente dissertatie van Biemans. In deze studie wordt uitvoerig ingegaan op de rechtsgevolgen van een ‘stille’ cessie (zie art. 3:94 lid 3 BW). De auteur behandelt drie deelvragen: (i) wat zijn de bevoegdheden en rechten van de stille cedent en stille cessionaris ten aanzien van de stil gecedeerde vordering, (ii) wat is de rechtspositie van de schuldenaar en (iii) wat is de inhoud van de rechtsverhouding tussen de stille cedent en de stille cessionaris?12 Zoals blijkt uit de hiervoor gegegeven opsomming van thema’s die in dit boek behandeld worden, is de onderhavige studie ruimer van opzet. De beschouwingen beperken zich niet tot de rechtsgevolgen van stille cessie. De cessie wordt aan de hand van de vermelde thema’s in bredere zin besproken, in het bijzonder tegen de achtergrond van hedendaagse financiële transacties. Daarbij komen ook de rechtsgevolgen van stille cessie aan bod, maar minder uitgebreid dan in de studie van Biemans. De rechtspositie van de schuldenaar is geen hoofdthema van deze studie en komt slechts op enkele plaatsen ter sprake.13
De onderhavige studie behelst, zoals vermeld, geen uitputtende behandeling van alle aspecten van cessie, maar wel een diepgaande en systematische bespreking van een aantal kernthema’s van cessie geplaatst tegen de achtergrond van hedendaagse financiële transacties. Sinds de invoering van het huidige BW in 1992 is dit – samen met de dissertatie van Biemans – de eerste studie waarin de figuur van de cessie zo uitgebreid wordt besproken. Wat betreft het eerste deel van de studie, de hoofdstukken II en III, waarin uitvoerige beschouwingen zijn opgenomen over de vormgeving en werking van securitisations, kan worden opgemerkt dat de Nederlandse (rechts)literatuur tot op heden nog niet in een dergelijke uitvoerige bespreking voorzag.14