Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-08-2016, nr. AWB - 15 , 7735
ECLI:NL:RBZWB:2016:5321, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
18-08-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 7735
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:5321, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18‑08‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:2285, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Verzekerings- en belastingplicht bemanningslid schip. Artikelen 13 en 16 (EG) VO 883/2004. Artikel 16 (EG) VO 987/2009. Overeenkomst Rijnvarende. Betekenis A1-verklaring. Artikel 16 Belastingverdrag Nederland-Luxemburg. Belanghebbende woont in Nederland en werkt in 2012 in loondienst voor een werkgever te Luxemburg en in 2013 voor een werkgever te Cyprus op een binnenschip waarvan de exploitant volgens de Rijnvaartverklaring in Nederland is gevestigd. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij in 2012 niet in Nederland sociaal verzekerd is op grond van artikel 13 , lid 1, onderdeel a van de VO 883/2004, danwel niet als Rijnvarende kan worden aangemerkt. Voor het jaar 2013 komt bindende kracht toe aan de A1-verklaring welke is afgegeven door de SVB op grond van artikel 16 van de (EG) VO 987/2009 waarin staat dat belanghebbende op grond van artikel 13, lid 1, onderdeel a van de (EG) VO 883/2004 vanaf 1 januari 2013 in Nederland sociaal verzekerd is. De omstandigheden dat deze A1-verklaring niet onherroepelijk vast staat en is afgegeven na de ingangsdatum en voorts na afgifte van een Liechtensteinse A1-verklaring leiden niet tot een ander oordeel. Het ter zitting betrokken standpunt van de inspecteur dat belanghebbende vanaf de ingangsdatum van de Liechtensteinse A1-verklaring niet in de Nederlandse premieheffing wordt betrokken, leidt niet tot een vermindering nu het tot die datum genoten inkomen reeds het maximum premie-inkomen overschrijdt. De inspecteur heeft terecht geen voorkoming van dubbele belasting verleend.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/7735 en 16/2438
uitspraak van 18 augustus 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
- de op artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 gebaseerde beslissing van de inspecteur van 2 november 2015 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) voor het jaar 2012 met aanslagnummer
[aanslagnummer 1] niet ambtshalve te verminderen (BRE 15/7735) en
- de uitspraak van de inspecteur van 11 april 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde voorlopige aanslag ib/pvv, aanslagnummer [aanslagnummer 2] (BRE 15/16/2438).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2016 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [vestigingsplaats gemachtigde] , en namens de inspecteur [inspecteurs] .
1. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren in Nederland. In de onderhavige jaren was hij werkzaam op het binnenschip [naam schip] (hierna: het schip). Het schip staat in Nederland geregistreerd.
2.2.
In 2005 is een rijnvaartverklaring afgegeven waarop [v.o.f. A] te [vestigingsplaats v.o.f.] staat vermeld als exploitant van het schip. Belanghebbende staat heel 2012 op de loonlijst van [B SA] te Luxemburg. In 2013 heeft belanghebbende volgens zijn aangifte ib/pvv 2013 € 35.817 aan loon ontvangen van [C Ltd] en € 11.634 aan loon van [D AG] Ter zitting is verklaard dat belanghebbende tot 1 april 2013 loon ontving uit Luxemburg, van 1 april 2013 tot 1 oktober 2013 uit Cyprus en vanaf 1 oktober 2013 uit Liechtenstein.
2.3.
Door de Liechtensteinse autoriteiten is op 17 december 2013 een A1-verklaring afgegeven waarin staat dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2015 in Liechtenstein sociaal verzekerd is (hierna: de A1-LI-verklaring).
2.4.
Aan belanghebbende is door de SVB op 8 oktober 2014 een A1-verkaring afgegeven waarin staat vermeld dat met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 op grond van artikel 13, lid 1 onderdeel a van de EG VO 883/2014 de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing is. Tegen deze A1-verklaring is bezwaar gemaakt dat de SVB heeft afgewezen. Tegen die afwijzing is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 maart 2016, zaaknummer LEE 16/69, heeft de rechtbank Noord-Nederland op het beroep beslist. Onder ‘Procesverloop’ heeft de rechtbank Noord-Nederland de A1-verklaring aangeduid als het primaire besluit en de uitspraak op bezwaar als het bestreden besluit. Onder ‘Beslissing’ is vermeld, voor zover van belang, dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt en verweerder opdraagt een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De SVB heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland hoger beroep aangetekend bij de Centrale Raad van Beroep. Hierop is nog niet beslist.
2.5.
In de aangiften ib/pvv 2012 en 2013 is niet verzocht om vrijstelling van de heffing van premie voor de volksverzekeringen. Overeenkomstig de aangiften ib/pvv 2012 en 2013 heeft de inspecteur bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2012 met dagtekening 24 april 2015 en de voorlopige aanslag ib/pvv 2013 met dagtekening 24 juli 2015 geen rekening gehouden met een vrijstelling van de heffing van premie voor de volksverzekeringen voor het aangegeven loon.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag ib/pvv 2012 bij e-mail van 6 augustus 2015 bezwaar gemaakt en tegen de voorlopige aanslag ib/pvv 2013 bij brief van 29 juli 2015.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaarschrift mede aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen in hetzelfde geschrift als de uitspraak op bezwaar. Tegen deze afwijzing heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt maar rechtstreeks beroep ingesteld. Ter zitting hebben partijen ingestemd met prorogatie zodat rechtstreeks beroep bij de rechtbank mogelijk is en het beroep ontvankelijk is. Verder is ter zitting komen vast te staan dat het beroep betreffende het jaar 2012 niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
2.8.
De inspecteur heeft het in 2.6 vermelde bezwaar tegen de voorlopige aanslag ib/pvv 2013 aangemerkt als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Dit verzoek is door de inspecteur afgewezen bij brief van 5 januari 2016. Hiertegen heeft belanghebbende bij brief van 3 februari 2016 bezwaar gemaakt dat vervolgens door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar is afgewezen.
2.9.
In geschil of de aanslag ib/pvv 2012 en de voorlopige aanslag ib/pvv 2013 tot het juiste bedrag zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de onderhavige jaren in Nederland premieplichtig was en naar de rechtbank begrijpt of belanghebbende belastingplichtige was in Nederland.
2.10.
Belanghebbende stelt dat hij in 2012 niet in Nederland sociaal verzekerd is maar in Luxemburg. Met betrekking tot het jaar 2013 stelt belanghebbende dat aan de A1-verklaring geen rechtskracht toekomt, reeds omdat deze door de rechtbank Groningen [bedoeld is de rechtbank Noord-Nederland] is vernietigd. Tevens acht belanghebbende de afgifte van de A1-verklaring door de SVB nadat de A1-LI-verklaring is afgegeven, niet toelaatbaar
gelet op het arrest Herbosch Kiere. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar betreffende 2013 ontoereikend is gemotiveerd. Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen tot betaling van smartegeld en van de werkelijke proceskosten van belanghebbende.
2.11.1.
De inspecteur heeft aangevoerd dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor de vrijstelling premie volksverzekeringen. Daartoe stelt de inspecteur het volgende.
2.11.2.
Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid van verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op Rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (hierna: de Overeenkomst) niet van toepassing is. Belanghebbende kan worden aangemerkt als een Rijnvarende in de zin van de Overeenkomst. Belanghebbende is in Nederland sociaal verzekerd nu de exploitant van het schip volgens de Rijnvaartverklaring in Nederland is gevestigd.
2.11.3.
Voor het jaar 2013 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven waarin staat de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing is. Nu deze A1-verklaring nog rechtsgeldig is, aangezien enkel de uitspraak op het bezwaar is vernietigd door de rechtbank Noord-Nederland en niet de A1-verklaring zelf, is deze nog steeds bindend op grond van artikel 5 van de Verordening 987/2009. Van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is volgens de inspecteur geen sprake.
2.11.4.
In de omstandigheid dat er door Liechtenstein eveneens een A1-verklaring is afgegeven waarin staat dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2015 in Liechtenstein sociaal verzekerd is en deze niet (met terugwerkende kracht) is ingetrokken, ziet de inspecteur blijkens zijn pleitnota reden de A1-LI-verklaring te respecteren. De inspecteur heeft in verband hiermee ter zitting gesteld dat belanghebbende vanaf 1 oktober 2013 moet worden vrijgesteld van verzekeringsplicht in Nederland.
Toepasselijke wetgeving
2.12.1
Vast staat dat belanghebbende de onderhavige jaren in Nederland woonde en nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Gelet hierop en op het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van de Algemene ouderdomswet (de Wet) en de dienovereenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten, is belanghebbende voor deze jaren aan te merken als Nederlands ingezetene en derhalve van rechtswege in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen.
2.12.2.
In afwijking van artikel 6 van de Wet wordt op grond van artikel 6a van de Wet als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Niet als verzekerde wordt aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
Verordening (EG) 883/2004 (De Verordening)
2.12.3
Op 1 mei 2010 is de Verordening (EG) 883/2004 van kracht geworden. Artikel 13 van de Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 13
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij op dit grondgebied een
substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht of indien hij werkzaam is bij
verschillende ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben op het
grondgebied van verschillende lidstaten, of
b) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij voornamelijk werkzaam is zich bevindt, indien hij geen
substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont.”
Op grond van artikel 16 van de Verordening bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om, in afwijking van de in de Verordening opgenomen aanwijsregels, de sociale zekerheidswetgeving van een andere lidstaat aan te wijzen als toepasselijke wetgeving. Artikel 16 van de Verordening luidt als volgt:
"Artikel 16
1. Twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen kunnen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op de artikelen 11 tot en met 15 vaststellen."
2.12.4.
Op 11 februari 2011 hebben de autoriteiten van België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Duitsland op grond van artikel 16, eerste lid, van de Verordening, de Overeenkomst gesloten. De Overeenkomst bevat exclusieve aanwijsregels voor werknemers en zelfstandigen die op grond van de Overeenkomst als Rijnvarende kunnen worden aangemerkt. De bepalingen van de Overeenkomst gelden met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2010.
De tekst van de Overeenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Artikel 1 Definities
Voor de toepassing van deze overeenkomst
a. a) wordt onder het begrip ‘Rijnvarende’ een werknemer of zelfstandige verstaan, (…), die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en dat is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, (…)
(…)
c) wordt onder de uitdrukking ‘de onderneming waartoe het schip behoort’ de onderneming of vennootschap verstaan die het betrokken schip exploiteert, ongeacht of deze eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor toepassing van deze overeenkomst als exploitant van het schip de onderneming of vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is in het bijzonder voor het economische en commerciële management van het schip. Voor de vaststelling van de onderneming zijn de op de Rijnvaartverklaring vermelde gegevens maatgevend.
Artikel 2 Personele werkingssfeer
(…)
2. Deze overeenkomst is niet van toepassing op personen die hun beroepsarbeid aan boord
(…)
b) een schip uitoefenen dat uitsluitend of hoofdzakelijk in een binnen- of zeehaven wordt gebruikt.
(…)
Artikel 4 Toepasselijke wetgeving
(…)
2. Op de Rijnvarende is de wetgeving van toepassing van de Ondertekenende Staat op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming waartoe het in artikel 1, sub c) bedoelde schip behoort, aan boord waarvan deze Rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht.
(…)"
2.12.5.
De Verordening (EG) nr. 987/2009 van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna: Vo 987/2009) luidt (voor zover van belang) als volgt:
“Artikel 5 Juridische waarde van in een andere lidstaat afgegeven documenten en bewijsstukken
1. De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de lidstaat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig verklaard. (…)
Artikel 16 Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2,tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokkenlidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteitenzelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokkenorganen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokkenorgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.”
Belastingverdrag Nederland-Luxemburg (hierna: het belastingverdrag)
2.13.
In artikel 16 (Niet –zelfstandige arbeid) van het verdrag is (voor zover van belang) het volgende bepaald:
“(…)
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning genoten door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dat dient voor vervoer in de binnenwateren, slechts in die Staat belastbaar.”
Inhoudelijke beoordeling van de aanslag ib/pvv 2012
2.14.1.
De rechtbank stelt voorop dat indien belanghebbende verzoekt om vrijstelling van premie volksverzekeringen op hem de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij niet in Nederland sociaal verzekerd is. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 2014, nr. 14/01601, ECLI:NL:HR:2014:3016, BNB 2014/264.
2.14.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor het jaar 2012 niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende is in dat jaar werkzaam geweest op een schip waarvoor reeds in 2005 een rijnvaartverklaring is afgegeven en waarop [v.o.f. A] te [vestigingsplaats v.o.f.] staat vermeld als exploitant van het schip. De rechtbank acht gelet op de door de inspecteur ingebrachte stukken aannemelijk dat het schip in het onderhavige jaar tevens was voorzien van een scheepspatent als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat het schip met winstoogmerk in de Rijnvaart is gebruikt. Belanghebbende stelt dat hij zijn werkzaamheden in het onderhavige jaar heeft verricht voor een in Luxemburg gevestigde werkgever. Nu Luxemburg de Overeenkomst heeft ondertekend zijn de aanwijsregels daarvan van toepassing. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende op grond van artikel 4 van de Overeenkomst in verbinding met artikel 16 van de Verordening in Nederland sociaal verzekerd is. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de Overeenkomst niet van toepassing is dan wel dat belanghebbende niet in Nederland sociaal verzekerd is. Voor het geval de aanwijsregel van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening in dit geval bepalend zou zijn, baat dit belanghebbende evenmin. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij in 2012 niet substantieel – minder dan 25% van – zijn werkzaamheden in Nederland heeft verricht. In zoverre is het beroep ongegrond.
2.14.3.
Anders dan belanghebbende meent, heeft hij geen recht op voorkoming van dubbele belasting op basis van het belastingverdrag tussen Nederland-Luxemburg. Vast staat dat belanghebbende inwoner is van Nederland, zodat de belastingheffing over het loon van belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, lid 3 van het verdrag is toegewezen aan Nederland. In zoverre is het beroep ongegrond.
2.14.4.
Nu gelet op het voorgaande de aanslag ib/pvv 2012 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Inhoudelijke beoordeling met betrekking tot de ib/pvv 2013
2.15.1.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande en de processtukken vast dat op grond van artikel 16 van de Vo 987/2009 door de SVB bij besluit van 8 oktober 2014 een A1-verklaring is afgegeven, waarin is vastgesteld dat op basis van artikel 13 van de Vo 883/2004 de Nederlandse sociale wetgeving van toepassing is. Anders dan belanghebbende meent, volgt uit de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 niet dat deze A1-verklaring is vernietigd. Het vernietigde besluit betreft alleen de uitspraak op bezwaar (het bestreden besluit) tegen deze A1-verklaring (het primaire besluit). Dit betekent dat de A1-verklaring nog steeds geldig is; deze is immers niet ingetrokken dan wel ongeldig verklaard in de zin van artikel 5 Vo 987/2009.
2.15.2.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag naar de bindendheid van een A1-verklaring zoals die is afgeven door de SVB voor het jaar 2013. Daarmee verschilt de onderhavige situatie van die waarop de tekst van artikel 5 van de Vo 987/2009 ziet en van die waarover het Hof van Justitie EU (HvJ EU van 10 februari 2000, C-2002/97 (Fitzwilliam), HvJ EU 30 maart 2000, nr. C-178/97 (B. Banks e.a.), HvJ EU van 26 januari 2006 C-2/05 (Herbosch Kiere NV) en de Hoge Raad (HR 28 maart 2001, nr. 33567, BNB 2002/395, ECLI:NL:HR:2001:AB0987) hebben beslist. Blijkens voornoemd artikel en voornoemde rechtspraak is de ontvangende staat gebonden aan de verklaring van de andere staat. In deze procedure gaat het om de vraag of andere instanties van de lidstaat van afgifte de bindendheid van de verklaring kunnen inroepen. De rechtbank ziet geen aanleiding de A1-verklaring in een geval als het onderhavige niet bindend te achten voor de instanties van de lidstaat van afgifte. De Vo 987/2009 verzet zich daar niet tegen en het is onwenselijk dat een werknemer alsmede enerzijds de inspecteur en de belastingrechter en anderzijds de SVB en de algemene bestuursrechter worden belast met twee procedures over in wezen één en hetzelfde geschil. Ook zou dan het gevaar voordoen dat de twee (rechterlijke) procedures zouden leiden tot verschillende (rechterlijke) beslissingen inzake hetzelfde geschil. De rechtbank sluit derhalve voor de toepasselijke sociale wetgeving aan bij A1-verklaring zoals die door de SVB is vastgesteld, in dit geval de Nederlandse sociale wetgeving. De overige grieven van belanghebbende die zich richten tegen de afgegeven A1-verklaring, kan de rechtbank niet beoordelen, nu niet de belastingrechter doch slechts de bestuursrechter bevoegd is om hiervan kennis te nemen.
2.15.3.
De inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat vanaf 1 oktober 2013 de A1-verklaring van Liechtenstein zal worden gevolgd, hetgeen voor het jaar 2013 het volgende inhoudt. Tot die datum geldt dat belanghebbende gelet op het overwogene in 2.15.2. in Nederland sociaal verzekerd is. De rechtbank gaat ervan uit dat het in de aangifte verantwoorde loon van [C Ltd] betrekking heeft op het loon over de periode tot 1 oktober 2013. Nu dit loon € 35.817 bedroeg, is reeds tot het maximum premie-inkomen van € 33.363 in zin van artikel 8, lid 3 Wet financiering sociale verzekeringen in verbinding met artikel 2.10 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 aan premies volksverzekeringen geheven. Gelet hierop heeft belanghebbende geen recht op een teruggave van premie volksverzekeringen en is de aanslag ib/pvv 2013 derhalve niet te hoog vastgesteld.
2.15.4.
De inspecteur heeft in de bestreden uitspraak op bezwaar erkend dat de beslissing op het herzieningsverzoek ten aanzien van de premieplicht ontoereikend was gemotiveerd. Nu hij dit gebrek heeft hersteld in de bestreden uitspraak op bezwaar is er geen aanleiding gevolgen te verbinden aan het motiveringsgebrek dat aan de beslissing op het herzieningsverzoek kleeft.
2.15.5.
Het beroep is ongegrond verklaard.
2.16.
Het verzoek de inspecteur te veroordelen tot betaling van smartegeld wijst de rechtbank af. Nog afgezien van de omstandigheid dat de beroepen ongegrond zijn verklaard ontbreekt het aan gronden om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gestelde schade.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.18.
De rechtbank realiseert zich dat belanghebbende in een zeer lastige positie verkeert, zowel op bewijstechnisch als op financieel vlak, en dat dit zwaar ingrijpt in zijn persoonlijk leven. De wetgeving voorziet er echter niet in dat de rechtbank op basis van dergelijke omstandigheden kan afwijken van geldende rechtsregels.
Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2016 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.