ABRvS, 06-11-2019, nr. 201900698/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:3726
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-11-2019
- Zaaknummer
201900698/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3726, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑11‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Op 26 april 2018 heeft [appellante] het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam verzocht om informatie. Op 22 september 2017 is [persoon] aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd. In het kader van haar promotieonderzoek had [persoon] een aanstelling als buitengriffier bij een aantal rechtbanken. Per medio oktober 2016 kreeg [persoon] aan de Erasmus Universiteit Rotterdam een aanstelling als docent en na haar promotie ook een aanstelling als ‘assistent-professor’. [appellante] heeft het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verzocht om openbaarmaking van informatie over het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het proefschrift van [persoon].
201900698/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2018 in zaak nr. 18/4207 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Procesverloop
Op 26 april 2018 heeft [appellante] het college verzocht om informatie.
Op 12 juni 2018 heeft [appellante] beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft het college het verzoek van [appellante] om informatie deels toegewezen en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 26 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 19 juni 2018 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Rijsdijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Op 22 september 2017 is [persoon] aan de Universiteit van Amsterdam (hierna: de UvA) gepromoveerd. In het kader van haar promotieonderzoek had [persoon] een aanstelling als buitengriffier bij een aantal rechtbanken. Per medio oktober 2016 kreeg [persoon] aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR) een aanstelling als docent en na haar promotie ook een aanstelling als ‘assistent-professor’. [appellante] heeft het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om openbaarmaking van de volgende informatie over het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het proefschrift van [persoon]:
- alle ruwe onderzoeksdata en -gegevens;
- alle interviews;
- powerpoint's van presentaties, artikelen en memo's;
- gegevens over de aanstelling van [persoon] als buitengriffier voorafgaand en gedurende het onderzoek;
- alle correspondentie; en
- gegevens over de rechtbanken waar onderzoek is verricht.
2.1. Bij het besluit van 19 juni 2018 heeft het college het verzoek van [appellante] om informatie deels toegewezen en deels afgewezen. Het college heeft de powerpoint's van presentaties aan [appellante] verstrekt. Over de verzochte artikelen heeft het college te kennen gegeven dat deze al openbaar zijn en op de website www.eur.nl. zijn gepubliceerd. Het college heeft het verzoek van [appellante] afgewezen om de ruwe onderzoeksdata en -gegevens en de interviews openbaar te maken, omdat deze gegevens geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Verder stelt het college niet te beschikken over memo's, gegevens over de aanstelling van [persoon] als buitengriffier, correspondentie en gegevens over de rechtbanken waar zij onderzoek heeft verricht.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat haar ingebrekestelling prematuur zou zijn geweest.
3.1. Het college heeft bij het besluit van 19 juni 2018 een besluit op het verzoek van [appellante] genomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] daarom geen belang meer had bij een uitspraak op haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en terecht dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321 en ECLI:NL:RVS:2018:322, heeft geoordeeld dat de gevraagde onderzoeksgegevens met alleen een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en daarom geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2334. Het gehele promotietraject is een bestuurlijke aangelegenheid, omdat de aanstelling van een promovendus door het college eveneens een aanstelling als ambtenaar inhoudt en de benoeming tot ambtenaar en het verlenen van de doctorsgraad door het college als bestuursorgaan wordt gedaan. Daarnaast wordt een promotietraject geheel gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en betreft subsidie op grond van de Awb altijd een bestuurlijke aangelegenheid. Deze situatie verschilt van de situatie die aan de orde was in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, omdat het daar ging om contractonderzoek dat niet wettelijk of bestuurlijk werd gereguleerd of aangestuurd en een onderzoeksinstituut betrof dat onder een bestuursorgaan ressorteerde, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1130, ziet het begrip ‘bestuurlijk’, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten en betreft het niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn de door [appellante] gevraagde onderzoeksgegevens, voor zover het college daarover beschikt, tot stand gekomen bij de uitvoering van een promotieonderzoek in het kader van de wetenschappelijke taak van de UvA. De gegevens zijn louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand gekomen en gaan niet over de bestuursvoering door het college. Zoals volgt uit de uitspraken van 31 januari 2018, betreffen deze gegevens daarom geen bestuurlijke aangelegenheid. Dat die gegevens zijn gebruikt voor een proefschrift dat is gepubliceerd, maakt dat niet anders. Dat de aanstelling van een promovendus een bestuurlijke aangelegenheid betreft betekent niet dat de onderzoeksgegevens zelf ook een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De stelling van [appellante], dat deze zaak verschilt van de situatie in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. In de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:322 heeft de Afdeling geoordeeld dat onderzoeksgegevens die in het kader van de wetenschappelijke taak van de desbetreffende universiteit met louter een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Het beroep van [appellante] in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017 kan evenmin slagen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ging het in die zaak niet om gegevens die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen, zoals hier het geval is.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de stelling van het college, dat het niet beschikt over gegevens over de aanstelling van [persoon] als buitengriffier voorafgaand aan en gedurende het promotieonderzoek, waaronder de correspondentie over de aanstelling, aanstellingsbrief, arbeidsvoorwaarden en de daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden, niet ongeloofwaardig moet worden geacht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2018:1706 volgt dat het aan het college is om aannemelijk te maken dat de gevraagde gegevens niet onder het college berusten. Niet aannemelijk is dat bij het college niets bekend was over de nevenfunctie van [persoon], geen e-mails zijn verstuurd en er geen memo's of verslagen bijvoorbeeld over haar functioneren zijn, aldus [appellante].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:292), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Buiten de gevallen waarin de stukken waarvan openbaarmaking is gevraagd bij het aangezochte orgaan behoren te berusten, bevat de Wob geen verplichting voor dat orgaan om die documenten van elders te vergaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7085).
5.2. Het college heeft toegelicht dat het niet over de met de aanstelling van [persoon] als buitengriffier samenhangende documenten beschikt, omdat zij eerst in oktober 2016 een aanstelling aan de EUR heeft gekregen. Deze gegevens en de overige informatie en documentatie zien op het promotieonderzoek dat [persoon] verrichtte aan de UvA, zodat de EUR niet over deze gegevens beschikt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze mededelingen van het college niet ongeloofwaardig voorkomen. Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de gevraagde informatie gaat over de verhouding tussen [persoon] en de betrokken rechtbanken. Er bestond daarom ook geen verplichting voor het college om deze gegevens alsnog te vergaren.
Het betoog slaagt niet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019
689.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:12
1 Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…]
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
[…]
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
Artikel 6
1. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
[…]
Artikel 15
Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op besluiten op grond van deze wet en op beslissingen op bezwaar tegen deze besluiten.