ABRvS, 31-01-2018, nr. 201700494/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:321
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-01-2018
- Zaaknummer
201700494/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:321, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑01‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2018/119 met annotatie van E. Dans
Gst. 2018/61 met annotatie van C.N. van der Sluis
AA20180393 met annotatie van A.H.A. Mohammad, Y.E. Schuurmans
JB 2018/35 met annotatie van M.R. Kruisselbrink
Uitspraak 31‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de directeur van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (hierna: het NSCR) een verzoek van [appellant sub 2] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
201700494/1/A3.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het algemeen bestuur (thans: de raad van bestuur; hierna: het bestuur) van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: de NWO), gevestigd te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016 in zaak nr. 16/2523 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het bestuur.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de directeur van het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (hierna: het NSCR) een verzoek van [appellant sub 2] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 2 maart 2016 heeft het bestuur het daartegen door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 maart 2016 vernietigd voor zover het betreft de weigering om de namen in een brief van 14 mei 2014 van de directeur aan het Parket Generaal van het Openbaar Ministerie en een brief van 15 september 2014 van de minister van Veiligheid en Justitie aan de directeur openbaar te maken en het bestuur opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het bestuur en [appellant sub 2] ieder hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] en het bestuur hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 6 februari 2017 heeft het bestuur het gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, gedeeltelijk gegrond verklaard.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2017, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.C. Pietermaat en mr. R.D. Harteman, beiden advocaat te Den Haag, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H. van Drunen, rechtsbijstandverlener te Utrecht, zijn verschenen. Voorts is aan de kant van het NSCR P. van der Laan verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 13 augustus 2015 heeft [appellant sub 2] de NWO dan wel het NSCR verzocht om verstrekking van "alle documenten met betrekking tot onderzoek NL-Online-Offline (of andere/vergelijkbare omschrijvingen/namen) van de Vrije Universiteit en het NSCR". Bij het besluit van 15 oktober 2015 heeft de directeur de correspondentie met externe partijen over het onderzoek en interne correspondentie over de voorbereiding van de bij externe partijen ingediende aanvragen openbaar gemaakt en hierin de namen van personen die niet wegens hun functie in openbare bronnen traceerbaar zijn, onleesbaar gemaakt met het oog op de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Onderzoeksgegevens, interne correspondentie over de uitvoering van het onderzoek en voor het onderzoek gebruikte vragenlijsten (hierna: de onderzoeksgegevens) heeft de directeur niet openbaar gemaakt, omdat deze volgens hem niet een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Bij het besluit van 2 maart 2016 heeft het bestuur het besluit van 15 oktober 2015 onder verwijzing naar een advies van de commissie Bezwaarschriften NWO van 22 februari 2016 gehandhaafd.
2. Het bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet zijn standpunt heeft onderschreven dat de onderzoeksgegevens, reeds wegens het wetenschappelijk karakter ervan, niet een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. Hiertoe voert het aan dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wob (Kamerstukken II, 1986/87, 19 859, nr. 3, p. 25) blijkt dat volgens de wetgever aan researchinstituten gerichte informatieverzoeken over wetenschappelijke onderwerpen geen verzoeken zijn die betrekking hebben op informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Het onderzoek NL-Online/Offline houdt direct verband met de wetenschappelijke onderzoekstaak van het NSCR, onderdeel van de NWO. De uitspraak van 3 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB4735, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de desbetreffende onderzoeksgegevens een bestuurlijke aangelegenheid betroffen, ging over een uitzonderlijk geval, aldus het bestuur.
[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de onderzoeksgegevens tot het moment van publicatie daarover niet een bestuurlijke aangelegenheid betreffen, omdat deze tot dan los moeten worden gezien van het bestuurlijk functioneren van het bestuur. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat het onderzoek is opgezet en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur, begeleid wordt door de medewerkers van het bestuur en gefinancierd wordt door het bestuur. Het bestuur erkent dat het opzetten van het onderzoek een bestuurlijke aangelegenheid is, zodat de uitvoering ervan ook een bestuurlijke aangelegenheid is, aldus [appellant sub 2].
2.1. Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder […] bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan."
Artikel 3, eerste lid, luidt: "Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf."
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1130, ziet het begrip ‘bestuurlijk’, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten en betreft het niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie.
De onderzoeksgegevens zijn tot stand gekomen bij de uitvoering van een onderzoek door een aan het NSCR verbonden onderzoeker in het kader van de wetenschappelijke taak van het NSCR. De gegevens zijn louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand gekomen en hebben geen betrekking op de bestuursvoering van het bestuur. Zij betreffen daarom geen bestuurlijke aangelegenheid. Dat over die gegevens een wetenschappelijke publicatie is uitgebracht, maakt dit niet anders. Dat informatie over de opzet van het onderzoek, zoals informatie over de financiering ervan, een bestuurlijke aangelegenheid betreft, betekent niet dat de onderzoeksgegevens zelf ook een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De door het bestuur vermelde uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 over onderzoek naar de bestuurscultuur binnen de gemeente Edam-Volendam waartoe de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opdracht had gegeven in verband met diens verantwoordelijkheid, betreft een uitzonderlijk geval en doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank heeft niet onderkend dat het bestuur de weigering van de openbaarmaking van de onderzoeksgegevens reeds gelet op het voorgaande terecht heeft gehandhaafd.
Het betoog van het bestuur slaagt. Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
3. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de beoordeling van zijn beroepsgrond tegen de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob beperkt heeft tot de brieven van 14 mei en 15 september 2015. Hiertoe voert hij aan dat het bestuur al heeft erkend dat de motivering van de weigering van de openbaarmaking van de namen van een secretaresse en een systeembeheerder onjuist is. De motivering voor de weigering van de openbaarmaking van andere namen ontbreekt volledig, aldus [appellant sub 2].
3.1. Artikel 10, tweede lid, aanhef onder e, van de Wob luidt: "Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen […] de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer[.]"
3.2. Het bestuur heeft in het besluit van 15 oktober 2015 geweigerd de in de correspondentie met externe partijen vermelde namen openbaar te maken van personen die niet wegens hun functie in openbare bronnen traceerbaar zijn. In het advies waarnaar het bestuur in het besluit van 2 maart 2016 heeft verwezen, is ter nadere motivering onder meer verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1844. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat namen van ambtenaren persoonsgegevens zijn en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking kan verzetten, waarbij van belang is dat het hier niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar om openbaarmaking in de zin van de Wob.
De Afdeling preciseert haar jurisprudentie en overweegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Nu het in deze zaak gaat om de namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden en [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerkers, heeft het bestuur openbaarmaking van de namen terecht geweigerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep van het bestuur is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren.
Gelet op het voorgaande is de grondslag ontvallen aan het door het bestuur ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 6 februari 2017. Dat besluit moet daarom worden vernietigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2016 in zaak nr. 16/2523;
IV. verklaart het beroep in die zaak ongegrond;
V. vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek van 6 februari 2017 met kenmerk 2017/JZ/00199751.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
620.