De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd
Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/1.4:1.4 Werkwijze
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/1.4
1.4 Werkwijze
Documentgegevens:
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS383576:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De rechtspositie van de sollicitant is een vrijwel onontgonnen terrein. Er is weinig literatuur beschikbaar over de juridische aspecten van werving en selectie van personeel. In de in 1989 verschenen dissertatie van Asscher-Vonk, die de toegang tot de dienstbetrekking als onderwerp heeft, komen de werving en selectie van personeel evenmin aan bod. De reden hiervoor is dat volgens Asscher-Vonk de regels met betrekking tot de sollicitatieprocedure hooguit als indirecte normen voor de toegang tot de arbeid zouden kunnen worden beschouwd.1 Ook de precontractuele fase wordt in de dissertatie van Asscher-Vonk niet aan de orde gesteld. Over de proeftijd is meer juridische literatuur beschikbaar, doch hierover is in Nederland geen specifiek proefschrift verschenen.
Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt van literatuur en jurisprudentieonderzoek. Voor het jurisprudentieonderzoek is behalve van de gebruikelijke jurisprudentie-bronnen tevens gebruikgemaakt van de websites van de Commissie Gelijke Behandeling en de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA), waarop uitspraken over gelijke behandeling en aanstellingskeuringen per deelgebied zijn gerangschikt. Voorts is rechtsvergelijkend onderzoek verricht. Daarbij is de rechtspositie van de sollicitant en de werknemer in de proeftijd naar Duits recht onderzocht. Voor dit doel is literatuur- en jurisprudentieonderzoek gedaan.
Een deel van het onderzoek betreft regelingen die in cao's zijn opgenomen met betrekking tot het aanstellingsbeleid en de regeling van de proeftijd. Hiervoor zijn 175 branchecao's onderzocht en 250 in Nederland geldende ondernemingscao's, zoals deze via de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen worden geraadpleegd (www.szw.nl).
Voor de sollicitatiefase is voor de vergelijking met het Duitse rechtssysteem gekozen, omdat ook naar Duits recht de sollicitatieprocedure niet wettelijk is geregeld. Er bestaat in Duitsland relatief veel jurisprudentie waarin normen uiteen zijn gezet die bij de sollicitatieprocedure in acht dienen te worden genomen. Voorts heeft de precontractuele fase in het Duitse recht, anders dan naar Nederlands recht, een wettelijk kader. Wat betreft de positie van de werknemer gedurende de proeftijd is ook een vergelijking gemaakt met het Duitse recht, omdat dit, anders dan het Nederlandse recht, meer mogelijkheden kent om zich aan de wensen van de praktijk aan te passen.
Bij een vergelijking van de Duitse regeling omtrent de proeftijd met de regeling van de proeftijd in onder andere België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is mij gebleken dat de Duitse regeling qua opzet het meest afwijkt van de proeftijdregeling naar Nederlands recht en daarom een interessant onderzoeksgebied vormt.
Daarnaast is er een wetshistorische basis voor de vergelijking van de proeftijdregeling met het Duitse recht, omdat de wetgever van de Wet op de arbeidsovereenkomst van 1907 zich, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, met name heeft laten leiden door het Zwitserse verbintenissenrecht, het Belgische recht en het Burgerlijk Wetboek van het toenmalige Duitse Rijk.2 Ook om die reden is het interessant om te bezien in hoeverre het Duitse recht zich in de afgelopen 100 jaar op dit gebied verder heeft ontwikkeld.
Het onderzoek dat aan dit boek ten grondslag ligt, is op 1 juli 2010 afgesloten.