Het gaat om drie in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de volgende parketnummers: 05-018692-18, 05-045540-18 en 96-087887-18.
HR, 16-05-2023, nr. 20/03054
ECLI:NL:HR:2023:722
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2023
- Zaaknummer
20/03054
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:722, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑05‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:309
ECLI:NL:PHR:2023:309, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:722
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl verdachte wist dat rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Bewijsklacht. Kan uit omstandigheden dat (i) CBR bij besluit van 11-4-2014 het rijbewijs van verdachte ongeldig heeft verklaard en dit besluit aan verdachte kenbaar is gemaakt door verzending per gewone post én per aangetekende brief aan toenmalig BRP-adres van verdachte, (ii) verdachte eerder tussen 11-4-2014 en 4-5-2018 onherroepelijk is veroordeeld voor rijden zonder geldig rijbewijs en verdachte de hem toen opgelegde gevangenisstraf in februari 2018 volledig heeft uitgezeten en (iii) verklaring die verdachte tegenover politie heeft afgelegd, worden afgeleid dat verdachte “wist” dat zijn rijbewijs op 4-5-2018 ongeldig was verklaard? HR: Om redenen vermeld in de CAG slaagt middel. CAG: Uit de door hof genoemde omstandigheden kan niet volgen dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03054
Datum 16 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 september 2020, nummer 21-006044-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder parketnummer96-087887-18 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte “wist” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.10.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 96-087887-18 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2023.
Conclusie 21‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Rijden met motorrijtuig terwijl verdachte “wist” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (art. 9.2 WVW 1994). Slagende klachten over (M1) bewijs bestanddeel “wist” nu volgens de AG uit de door het hof aangehaalde omstandigheden (ook in onderlinge samenhang bezien) niet zonder meer kan volgen dat de verdachte wist dat tijde van zijn aanhouding zijn rijbewijs (nog steeds) ongeldig was en (M2) overschrijding redelijke termijn (art. 6.1 EVRM). Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03054
Zitting 21 maart 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 28 september 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor de belediging van een ambtenaar in functie, diefstal en rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken.1.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel heeft betrekking op de bewezenverklaring van het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. In het tweede middel wordt geklaagd over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat beide middelen slagen en dat het arrest van het hof moet worden vernietigd.
2. Het eerste middel
2.1
Het eerste middel houdt in dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd terwijl ‘hij wist’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 96-087887-18 bewezen verklaard:
“hij, op 4 mei 2018 te Wageningen, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Lawickse Allee, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
2.3
Deze bewezenverklaring berust op de volgende, in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen, bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], verbalisanten van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal (...) inhoudende:
Datum feit: 4 mei 2018Tijdstip zien besturen: 16:17 uurWeg: Lawickse AlleePlaats: Wageningen
X Ik, bovengenoemde verbalisant, zag dat op genoemde dag, datum, tijdstip en plaats als bestuurder reed op genoemde weg/locatie;X Ter controle op de juiste naleving van de bij- of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften heb ik, bovengenoemde verbalisant, het motorrijtuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld:
Verdachte:Naam : [verdachte]
Voorna(a)m(en) : [verdachte]
Motorrijtuig:
X Personenauto
Kenteken [kenteken]
…
Verklaring
…
Ik wist wel dat ik een eigen verklaring met mijn gegevens aan het CBR moet overhandigen te Zutphen. Ik wist dat mijn rijbewijs was afgepakt en dacht dat ik mijn rijbewijs inmiddels terug had omdat ik deze verklaring aan het CBR heb overhandigd in 2017.
2. Een schriftelijk bescheid, zijnde het CBR-besluit terzake de ongeldigheidsverklaring van het rijbewijs d.d. 11 april 2014:
DIT IS EEN KOPIE VAN DE HEDEN AAN U TOEGEZONDEN AANGETEKENDE BRIEF
[verdachte](…)
BSN Dossiernummer Datum
(…) 2013020808 11 april 2014
Onderwerp: uitslag
Geachte [verdachte],
In het besluit van 12 december 2013 heeft het CBR u een onderzoek opgelegd naar uw geschiktheid. Het CBR verklaart uw rijbewijs ongeldig, omdat u niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. In bijgaand besluit, kunt u lezen waarom.
Wat zijn de gevolgen?
Wij hebben uw rijbewijs ongeldig verklaard. Dat betekent dat uw rijbewijs ongeldig is vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
Uw rijbewijs is al in ons bezit.
De ongeldigverklaring staat geregistreerd in het centraal rijbewijzenregister van de RDW. In dit register hebben onder meer de politie en het Openbaar Ministerie inzage.
Wij willen u erop wijzen dat u niet verzekerd bent wanneer u schade veroorzaakt als bestuurder van een motorrijtuig waarvoor u op dat moment geen geldig rijbewijs heeft. Bovendien kunt u strafrechtelijk worden vervolgd voor het rijden zonder geldig rijbewijs.
Aanvragen rijbewijs kan na recidiefvrijeperiode Indien bij u de vereiste (recidiefvrije, aanvalsvrije) periode verstreken is, kunt u vier tot zes weken voor het verstrijken van deze periode bij uw gemeente of bij het CBR een Eigen verklaring kopen. Bij uw Eigen verklaring zult u een antwoordenveloppe ontvangen waarin u, nadat u de Eigen Verklaring volledig heeft ingevuld, het document kunt opsturen aan de Medische afdeling van het CBR. Wanneer in uw geval geen melding gemaakt wordt van een recidiefvrije of aanvalsvrije periode, kunt u voor inhoudelijke informatie omtrent uw dossier telefonisch contact met ons opnemen.
Zodra de Medische afdeling van het CBR uw Eigen verklaring heeft ontvangen, vragen zij of u zich op eigen kosten wilt laten keuren. Aan u wordt een Verklaring van geschiktheid toegekend, als u daarna volgens de medisch adviseur van het CBR voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Met die verklaring kunt u bij uw gemeente een nieuw rijbewijs aanvragen. U moet hiervoor wel uw ongeldig verklaarde rijbewijs hebben ingeleverd bij de divisie Rijgeschiktheid, afdeling Vorderingen van het CBR. Als uw rijbewijs al in ons bezit is, hoeft u dit dus niet op te sturen.
Tussentijds aanvragen rijbewijs categorie AM
Indien u ervoor kiest om niet mee te werken aan het onderzoek, kunt u wel een nieuw rijbewijs aanvragen bij de gemeente. Dit rijbewijs is dan alleen geldig voor de categorie AM. Zorgt u ervoor dat u uw ongeldig verklaarde rijbewijs bij het CBR, divisie Rijgeschiktheid, afdeling Vorderingen heeft ingeleverd.
Vorderingsprocedure volgens de artikelen 130-134a Wegenverkeerswet 1994.
Mocht u nog vragen hebben, dan vindt u op www.cbr.nl meer informatie.
Als u vragen en/of opmerkingen heeft, geef die dan bij voorkeur schriftelijk aan ons door. Vermeld in uw brief ook ons dossiernummer en uw telefoonnummer. Wilt u een medewerker spreken, dan kunt u ons op werkdagen telefonisch bereiken tussen 8.00 uur en 17.30 uur. Ons telefoonnummer is 0900 0210.
De algemeen directeur van het CBR, namens deze,
[betrokkene 1]manager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid”
2.4
In het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2020 is te lezen:
“Op vragen van de voorzitter antwoordt de verdachte als volgt:
(…) Ik wist niet dat mijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Mijn rijbewijs was al vier jaar ingehouden. Ik had alles gedaan wat ik moest doen om het rijbewijs terug te krijgen. Ik had ook een gezondheidsverklaring. Toen ik vanuit de lSD-maatregel weer vrij kwam heb ik die verklaring bij de RDW ingeleverd.
Op een gegeven moment reed ik op mijn scooter toen ik werd aangehouden. Ik weet nog dat die agent toen via zijn telefoon kon zien dat ik gewoon een autorijbewijs had en tegen mij zei dat ik gewoon een autorijbewijs had. U houdt me voor dat in de brief van het CBR beschreven staat wat je allemaal moet doen om je rijbewijs terug te krijgen. Oh, dat wist ik niet. Ik heb inderdaad wel die verklaring naar het CBR gestuurd. Ik dacht namelijk dat ik zo mijn rijbewijs weer terug zou krijgen.”
2.5
Het hof heeft in zijn arrest met betrekking tot de bewijsvoering van dit feit het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Ter nadere onderbouwing van deze beslissing overweegt het hof het volgende.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen omstandigheden zijn waaruit blijkt dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op 4 mei 2018 ongeldig was.
Het CBR heeft bij besluit van 11 april 2014 het rijbewijs van verdachte ongeldig verklaard. Dit is verdachte kenbaar gemaakt middels gewone post alsmede per aangetekende brief, waarbij de betreffende brieven verzonden zijn aan het toenmalige BRP-adres van verdachte. In de brief van het CBR wordt aan verdachte bericht dat het rijbewijs reeds in het bezit van het CBR is, en wordt aan verdachte uitgelegd hoe verdachte bij de gemeente een nieuw rijbewijs kan aanvragen: verdachte dient daartoe een zogenaamde "Eigen Verklaring’' over te leggen, waarna een keuring volgt; indien de keuring goed wordt doorstaan kan met een zogenaamde "Verklaring van Geschiktheid” een nieuw rijbewijs worden aangevraagd bij de gemeente.
Op 15 april 2016 is verdachte vervolgens door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 4 augustus 2014 tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 30 mei 2017 en de executie van dit arrest heeft plaatsgevonden in de periode van 13 februari 2018 tot en met 27 februari 2018. Verdachte heeft die twee weken gevangenisstraf uitgezeten voor enkel het voornoemd rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs.
Verdachte heeft op 4 mei 2018 verklaard dat hij meende dat hij zijn rijbewijs weer had, op grond van het enkele feit dat hij in 2017 voornoemde "Eigen Verklaring” had ingeleverd bij het CBR.
Het hof is op grond van al het voorgaande van oordeel dat boven elke twijfel verheven is dat verdachte op 4 mei 2018 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.Dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, van een politieman op straat te horen kreeg dat hij gewoon een autorijbewijs had, is op geen enkele manier aannemelijk geworden.”
2.6
In zijn overzichtsarrest van 9 juli 2019 heeft de Hoge Raad de eisen die gesteld worden aan de bewijsvoering ter zake van art. 9 lid 2 WVW 1994 op een rijtje gezet.2.De Hoge Raad heeft bepaald dat uit de bewijsvoering moet blijken dat:
i) het CBR het rijbewijs daadwerkelijk ongeldig heeft verklaard (en – zo voegt de Hoge Raad daaraan toe – dat dit besluit tot ongeldigverklaring ten tijde van het besturen van het motorrijtuig ook van kracht was doordat het minimaal zeven dagen tevoren aan de verdachte bekend is gemaakt);
ii) na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven;
iii) de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De steller van het middel concentreert zich op de derde eis. Dat is niet helemaal onbegrijpelijk: in cassatie stranden veel zaken juist op dit punt.3.
2.7
In de onderhavige zaak heeft het hof de wetenschap van de verdachte dat zijn rijbewijs op 4 mei 2018 ongeldig was gebaseerd op drie omstandigheden. In de eerste plaats de omstandigheid dat het CBR bij besluit van 11 april 2014 het rijbewijs van de verdachte ongeldig heeft verklaard en dat dit besluit aan de verdachte is kenbaar gemaakt door verzending per gewone post én per aangetekende brief aan het toenmalige BRP-adres van de verdachte. Terecht merkt de steller van het middel in dit verband op dat uit meerdere uitspraken van de Hoge Raad volgt dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.4.
2.8
Het hof heeft de wetenschap van de verdachte in de tweede plaats afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte tussen 11 april 2014 en 4 mei 2018 onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs. De hem toen opgelegde gevangenisstraf van twee weken heeft de verdachte in februari 2018 volledig uitgezeten. Een paar maanden later bestuurt de verdachte opnieuw een motorrijtuig. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat ook de omstandigheid van een voorafgaande veroordeling en geëxecuteerde straf op zichzelf onvoldoende is voor de vaststelling van wetenschap van de ongeldigverklaring op 4 mei 2018.5.
2.9
Het oordeel van het hof over de wetenschap van de verdachte berust ten slotte nog op de verklaring die de verdachte op 4 mei 2018 tegenover de politie heeft afgelegd nadat hij achter het stuur van een motorrijtuig werd aangetroffen (bewijsmiddel 1). De verdachte heeft toen verklaard dat hij wist dat hij een eigen verklaring aan het CBR moest overhandigen, dat hij wist dat zijn rijbewijs was afgepakt en dat hij dacht dat hij zijn rijbewijs inmiddels terug had omdat hij deze verklaring in 2017 aan het CBR had overhandigd. Volgens de steller van het middel kan uit deze verklaring op zichzelf nog niet worden afgeleid dat de verdachte op 4 mei 2018 beschikte over de bewezenverklaarde wetenschap. Dat lijkt mij juist. De verklaring is voor meerdere uitleg vatbaar. Betoogd zou kunnen worden dat de verklaring van de verdachte de indruk wekt dat hij heeft kennis genomen van de brief van het CBR en dat hij om die reden wist a) dat zijn rijbewijs ‘was afgepakt’ en b) dat hij een ‘eigen verklaring’ bij het CBR moest indienen om het rijbewijs terug te krijgen. Tegelijkertijd zou kunnen worden betoogd dat de door het hof aangehaalde verklaring een contra-indicatie is voor het bewijs van wetenschap: de verdachte zegt immers dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij wél mocht rijden. Aangenomen mag worden dat het hof de eerste uitleg voor ogen heeft gehad, maar dat staat er niet ondubbelzinnig.
2.10
Ook in onderlinge samenhang bezien kan uit de drie door het hof aangehaalde omstandigheden niet zonder meer volgen dat de verdachte wist dat tijde van zijn aanhouding zijn rijbewijs (nog steeds) ongeldig was. Wat betreft de eerste omstandigheid komt daar bij dat het hof enkel heeft vastgesteld dat het besluit van ongeldigverklaring per gewone brief en aangetekend is verzonden aan het juiste adres van de verdachte, maar over retournering van de post heeft het hof niets vastgesteld. De verdachte heeft ook niet met zoveel woorden verklaard dat hij de brief van het CBR heeft ontvangen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt evenmin dat het hof hem daar expliciet over heeft bevraagd.
2.11
Het middel slaagt.
2.12
Ten overvloede merk ik nog op dat het hof niet is nagegaan of is voldaan aan de tweede eis die de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest heeft geformuleerd, te weten dat uit de bewijsvoering moet blijken dat aan de verdachte, na de ongeldigverklaring van het rijbewijs, geen ander rijbewijs is afgegeven. In het onderhavige geval klemt dat te meer omdat de verdachte stelt dat hij wist dat zijn rijbewijs in het verleden van hem was afgepakt, maar ook dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij ten tijde van zijn aanhouding weer beschikte over een rijbewijs omdat hij een verklaring had overhandigd aan het CBR.
3. Het tweede middel
3.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Namens de verdachte is op 29 september 2020 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 17 juni 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van 8 maanden overschreden en de klacht dus terecht voorgesteld. De inzendtermijn is met ruim 1 jaar overschreden. Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, behoort niet meer tot de mogelijkheden.
3.3
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar sinds het instellen van het cassatieberoep is verstreken. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden.6.
3.4
Nu naar mijn mening het eerste middel slaagt, behoeft de overschrijding van de redelijke termijn geen verdere bespreking. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde worden gesteld.
4. Slotsom
4.1
De middelen slagen.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑03‑2023
HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga, rov. 2.4.2 – 2.4.4. In diverse uitspraken van latere datum heeft de Hoge Raad deze vooropstelling herhaald of hiernaar verwezen Zie o.a. HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:286; HR 22 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1710.
Zie uitgebreider hierover AG Harteveld in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga onder randnummer 10.1 e.v.
Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga rov. 2.4.4. en de conclusie van AG Harteveld hieraan voorafgaand onder randnummer 10.1.
AG Harteveld wijst in dit verband in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. W.H. Vellinga in randnummer 10.5 op HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3703, HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:259, HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:991 en HR 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2064.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.